Verhael van de Peel – deel 2   door Ludo Boeijen en Martin Philipsen                  Terug

 

Wat vooraf ging: In de vorige uitgave van D'n Tesnuzzik zijn we aan een reeks artikelen begonnen over de Peel. Op het eerste gezicht lijken Beek en Donk en de Peel weinig met elkaar van doen te hebben; de gemeente grenst niet direct aan de Peel en ook anderszins zijn er weinig directe raakvlakken. Toch ligt er een hele geschiedenis van de Beek en Donkse bevolking in de Peel. Ludo Boeijen heeft door de jaren heen veel materiaal verzameld over de eeuwen geduurd hebbende conflicten over de gebiedsafbakeningen in de Peel. Ik mocht dit overvloedige materiaal gebruiken om het 'Verhael van de Peel' te reconstrueren.

 

We hebben gezien dat het woord 'Peel' duidt op het moerasachtig karakter van het gebied dat eeuwenlang ontoegankelijk en bedreigend was voor mensen die er doorheen moesten trekken. Anderzijds leverde de Peel mensen voor het leven belangrijke producten op, met name turf. Daardoor werd het gebied interessant voor de regionale en landelijke machthebbers. Eind twaalfde en begin dertiende eeuw had de graaf van Gelre het latere Limburgse deel van de Peel in handen en de hertog van Brabant de Brabantse kant. De graaf van Gelre had al eerder Peelgronden in leen uitgegeven aan de dorpen aan de Limburgse kant van de Peel. Pas in de veertiende eeuw, in 1326, deed dat ook de hertog van Brabant.

Bakel grenst evenals Deurne van nature aan de Peel. Aerlebeeck - de heerlijkheid Aerlebeeck bestond toen uit de dorpen Aarle, Rixtel en Beek (en Donk) samen en Helmond niet. Maar omdat hun inwoners al tijden hun gerief uit de Peel haalden, wilde de hertog niet zover gaan dat hij hun gewoonterecht ontnam.

Voordat de hertog er toe overging om stukken Peel te verkopen, waren Bakel, Aerlebeek en Helmond met elkaar in onderhandeling gegaan om gezamenlijk het te verkrijgen stuk Peel te gaan beheren. Aanvankelijk lukte dat niet zo erg en stapte Helmond uit dat overleg en gingen Bakel en Aerlebeeck alleen verder. Vermoedelijk zal dit te maken hebben gehad met de verdeling van de macht binnen het samenwerkingsverband.

Op 1 maart 1326 kregen Bakel en Aerlebeeck van de hertog hun stuk Peel. Echter kort voordat de eigenlijk verkoop aan de dorpen plaatsvond, sloot Helmond zich alsnog bij Bakel en Aerlebeeck aan. Ook daarvan zijn geen verdere bijzonderheden bekend: of Helmond koos eieren voor zijn geld en slikte zijn eisen in of Bakel en Aarlebeeck waren blij omdat door aansluiting van Helmond de kosten beduidend minder werden.

 

De grenzen

 

De begrenzing van het betreffende stuk Peel ten opzichte van die van Deurne, Venray en Gemert was als volgt omschreven: "Eerstwarff van den Raede van Scheepstal totter gemeinte van Aarle totter gerichte van Gemert, alsoo voirt op den Pedel ende totten den gerichte van Doirne, ende van daer totten palen van Vlierden bij de Proests wiër van Wassenberch ende van daer totten palen toe Aerts van Bruheze, tot Cruyscot ende van daer weder totten raede van Scheepstal voirgeseit".

De watermolen van Scheepstal was gelegen op de Bakelse Aa en vormde de grens van de drie heerlijkheden Helmond, Bakel en Rixtel. Oorspronkelijk was deze molen eigendom van de abdij van Echternach, maar werd door de heer van Helmond gepacht. De plek waar deze watermolen heeft gestaan is bekend. In 1934 werden bij de uitdieping van de Bakelse Aa paalfunderingen gevonden!

Was de watermolen een herkenbaar gegeven in het landschap, de daarop volgende beschrijvingen waren dat in de verste verte niet. "Tot de gerichte van Gemert” betekende eigenlijk alleen maar tot het gebied waar Gemert, d.w.z. de Duitse Orde, zeggenschap had.

De betekenis van de woorden Proests wiër van Wassenberch, is wat moeilijker te duiden. Proest zou proost betekenen. Volgens het Middelnederlandsch handwoordenboek heeft proost naast een religieuze betekenis als hoofd van het kathedrale kapittel of als kloostervoogd ook een wereldlijke betekenis in de vorm van rechterlijk ambtenaar. Wiër of weyer betekent visvijver. Is Wassenberg nu een veldnaam of is het de visvijver van de proost van Wassenberch?

Een ander grenspunt was Cruyscot. Cruyscot was een goed dat gelegen was op de grens tussen Bakel en Helmond. Volgens Heeren ligt in dat gebied een boerderij die nog onder die naam bekend staat.

De drie plaatsen Bakel, Helmond en Aarle samen met Beek kregen ieder een derde van de Peel. Of er onderling ook afspraken zijn gemaakt over ieders gebied is niet bekend en er wordt ook nergens naar verwezen. Het gemis aan goede afspraken zou er onherroepelijk toe leiden dat er onderling conflicten zouden ontstaan.

 

 

De Peel – kaart 1690

Omvat het gebied tussen Vierlingsbeek, Gemert, Vlierden en Helden.

 

Zij kregen de peelgronden echter niet zo maar. Er moest uiteraard geld op tafel komen en niet zo'n beetje ook. Zij moesten elk jaar een cijns (een belasting) van vierenveertig "schillingen swarter Toumoois - elke aude grote voor 16 penningen gerekent" betalen. Verder dienden ze een voorlive (een koopsom ineens) van negentig "swarter Toumoois" op tafel te leggen. De werkelijke waarde van dit bedrag is nu moeilijk meer na te gaan, maar aan te nemen valt dat dit niet gering is geweest.

Voor dit geld mochten de inwoners van de drie plaatsen een schutter aanstellen. Deze functionaris moest er op toezien dat alleen de eigen inwoners gebruik maakten van deze peelgronden. Een vreemde dus mocht zijn vee niet op deze gronden laten grazen. Werd een vreemde betrapt dan werd zijn vee in beslag genomen. Dat vee werd in een zgn. schutskooi opgesloten. Tegen betaling van een boete (5 schillingen per beest) werd het geschutte vee weer aan de rechtmatige eigenaar teruggegeven. Deze boetes, schutgeld genaamd, waren eigenlijk voor de hertog bestemd, maar eerst mocht er het loon van de schutter nog vanaf getrokken worden. Als de schutter zijn werk goed deed, kostte hij de gemeenschap eigenlijk geen cent.

Schutters voerden hun werk zeer nauwgezet uit en waren vaak en langdurig in de Peel te vinden. Immers hoe meer illegale activiteiten ze ontdekten, hoe groter hun inkomen. Vooral in de gebieden waar de grenzen minder duidelijk waren vastgesteld was er voor hen veel werk aan de winkel. Het moge duidelijk zijn dat zij daar ook wel eens hun eigen grenzen vaststelden als het zo toevallig uitkwam.

Samenvattend kunnen we stellen dat in een periode van ongeveer 25 jaar, zo tussen 1300 en 1326 de kaart van de Peel grondig is gewijzigd.

Was eerst alle grond eigendom van een paar machthebbers (de hertog van Brabant en de hertog van Gelre), successievelijk werden deze verkocht aan de inwoners van de plaatsen, gelegen aan de rand van de Peel. Daarmee werden de grenzen in de Peel, met name in het midden en noorden ervan, in feite vastgelegd. Conflicten hebben mogelijk in detail invloed gehad op de definitieve loop ervan, maar grote schommelingen zijn niet meer voorgekomen. Het karakter van de grenzen daarentegen wijzigde in de loop der tijd wel eens van een regionale tot een landsgrens en omgekeerd, afhankelijk van de toen geldende politieke constellatie.

 

De eerste meningsverschillen

 

De omschrijvingen van de grenzen van de diverse gebieden was zo ruim en zo vaag dat er vanzelf meningsverschillen over ontstonden. In 1462 liet Philips van Bourgondië een rondschrijven rondgaan, waarin iedereen die meende aanspraken te kunnen maken op een stuk grond in de Peel gevorderd werd de oorspronkelijke "vercrijgbrief' (eigendomspapier) te laten zien aan de rentmeester. Konden ze dat niet dat hadden ze een groot probleem. Dat overkwam Deurne. Die hadden een groot stuk Peel in gebruik, dat niet beschreven stond in de oorspronkelijke akte. Tegen bestaling van een (uiteraard niet geringe) som geld konden ze het betreffende stuk alsnog hun eigendom noemen.

Voor Bakel, Helmond en Aerlebeek was dit rondschrijven mogelijk een aanleiding om rond de tafel te gaan zitten. In de afgelopen jaren waren tussen de bestuurders de nodige ruzies ontstaan over het gebruik van de Peel. Op dat moment, in 1462, liep er zelfs een procedure bij de Raad van Brabant om een uit uitspraak te krijgen over een meningsverschil tussen Bakel enerzijds en Helmond en Aerle Beek anderzijds. Helmond, Aarle en Beek hadden zich beklaagd over het feit dat Bakel zich steeds meer ging gedragen alsof zij de enige gebruikers van de gezamenlijke Peel waren.

Zoals zo vaak in dit soort kwesties werd een commissie van wijze mannen ingesteld. Dit waren o.a. Yewan de Molle, ridder, heer van Deurne en schout van Den Bosch, Willem van Gent, heer van Rixtel en Rutger van Erp, rentmeester van de heer van Helmond. Het gelukte hen eruit te komen. Hun voorstel was dat elk dorp telkens voor één jaar drie wijze mannen uit hun midden zouden kiezen, die dan gedurende dat jaar het beheer over de Peel zouden voeren.

De besluiten die zij zouden nemen zouden in de kerken van de verschillende dorpen worden afgekondigd. De kerk was toen immers de centrale plek in het dorp, waar iedereen bij elkaar kwam. Deze mannen werden "de negenmannen" genoemd naar hun aantal.

Tevens werd afgesproken dat de "vercrijgbrief', de eigendomsakte, en andere belangrijke papieren in een komme, een houten kist versterkt met ijzeren banden, zouden worden opgeborgen. Deze kist werd gesloten met een slot dat pas geopend kon worden met drie verschillende sleutels. Elk dorp kreeg zijn eigen sleutel. Wilde men de kist open maken, dan was de aanwezigheid van elk dorp noodzakelijk. Op die manier kan geen enkel dorp met stukken betreffende de Peel aan de haal gaan. De kist werd gestald in één van de kerktorens. Immers die waren van steen gebouwd en daardoor beter tegen brand beveiligd. Daarmee hebben de drie (onafhankelijke) plaatsen vermoedelijk voor het eerst een regionale samenwerking opgestart met een formule die door de eeuwen heen, zoals nog zal blijken, redelijk goed bleek te werken.

 

De Peelmeesters

 

De negenmannen werden later de peelmeesters genoemd. Bestond zoals boven reeds gezegd dit college uit negen leden, waaronder de drie schouten (in functie vergelijkbaar met de huidige burgemeester) van de dorpen, later werd dit aantal teruggebracht naar zes. Voor het getal negen was aanvankelijk gekozen om te voorkomen dat stemmen zouden kunnen staken.

De peelmeesters hadden twee belangrijke taken in het beheer van de peel. Enerzijds er voor zorgen dat geen vreemden gebruik maakten van de hun toebedeelde peel en anderzijds er op toezien dat de eigen mensen zich hielden aan de verordeningen en voorschriften in het gebruik van de Peel. Immers het was niet zo dat iedereen maar zijn gang kon gaan in de Peel en dan pakken wat hem goed dunkt, nee, ieder kreeg een afzonderlijk stuk Peel toegewezen waar hij mocht plaggen, schapen weiden, turf steken of bijenkorven plaatsen.

Voor de eerste taak hadden zij de beschikking over de schutter, de man die gerechtigd was vreemd vee in beslag te nemen en vast te houden totdat het schutgeld betaald was. Boven hebben we deze functionaris al genoemd.

Voor de tweede taak, het handhaven van de eigen verordeningen en voorschriften hadden Bakel en Aerlebeek een uniek systeem bedacht. Ieder jaar liet de schout van Bakel op last van de schepencolleges van beide dorpen de mensen die gebruik maakten van de Peel, bij elkaar komen op de Wolfsputten te Bakel. Ze moesten daar ieder op zijn beurt verklaren wie naar hun weten op een of andere wijze de regelementen met betrekking tot het gebruik van de Peel hadden overtreden.

Hun verklaringen werden nagetrokken door zes wijze mannen (vermoedelijk de peelmeesters). Men was verplicht daar te verschijnen: niet verschijnen leverde een grote boete op, waarbij zelfs de mogelijkheid tot verbeurdverklaring van goederen behoorde. Men had dus alle reden om elk jaar naar de Wolfsputten te gaan.

Omdat iedereen verplicht was te verschijnen, was bedrog of andere malversaties nauwelijks te verbergen. Op deze wijze was de sociale controle sterk. Immers binnen het jaar kwamen mistoestanden aan het licht en konden dan uit de weg geruimd worden. Hoe oud dit gebruik was, is niet helemaal duidelijk geworden. Vermoedelijk werd het al snel nadat de hertog van Brabant de Peel verkocht had aan Bakel en Aarlebeek, ingevoerd. Een eerste aanwijzing daarvoor is het feit dat bij de beschrijving van het gebruik in 1505 alleen de dorpen van Bakel en Aarlebeek dat deden. Helmond, dat zich zoals we gezien hebben zich later inkocht, werd niet genoemd. Volgens Heeren echter gold dezelfde regeling ook voor de Helmonders. Waarop hij dit baseert wordt uit zijn verdere verhaal niet duidelijk.

Een tweede aanwijzing ligt in een zinsnede in de bovengenoemde akte zelf. Er wordt gesproken van "na der alder gewoonte dairtoe", hetgeen betekent naar een oude gewoonte.

 

 

 

De ceuren en breucken

 

Blijkbaar zijn de verordeningen betreffende het gebruik van de Peel altijd mondeling overgeleverd of slechts summier op papier gezet. Eind 15e begin 16e eeuw ontstonden er steeds meer onenigheden en twisten over de regels en hoe er mee om te gaan. Het werd dus tijd deze eens goed op papier te zetten. De zes peelmeesters kregen nu de opdracht om een soort wetboek van strafrecht, de "ceuren ende breucken" samen te stellen. De afkondiging van deze ceuren vond plaats op 12 mei 1549.

In het boek van de ceuren staat precies beschreven wat wel en wat niet mag in de Peel. Tevens staat er beschreven welke boetes er betaald moeten worden bij overtreding van een regel. Het is een mengelmoes van allerlei voorschriften voor zowel de bestuurders als voor de gebruikers van de Peel.

Omdat men te maken had met drie verschillende dorpsbesturen met uiteraard ieder zijn eigen belangen en men bij voorbaat wilde voorkomen dat er snel allerlei meningsverschillen zouden gaan opspelen, werden van de "ceuren" drie exemplaren vervaardigd, voor elk dorp een exemplaar. Elk exemplaar was origineel gewaarmerkt en diende elk jaar op een bepaalde dag in elke kerk te worden gepubliceerd. Veranderingen in het boek mochten dan alleen worden ingevoerd als ze in alle drie de exemplaren tegelijkertijd werden aangebracht.

De heer van Bakel neemt binnen de beheers-structuur van de gemeijne Peel een belangrijke plaats in. Hij moest er zorg voor dragen dat de peelmeesters zich aan hun opdrachten hielden. Hij nam hun de eed af en "desselve in ban en vrede leggen en houden", d.w.z. hen te houden aan hun verplichtingen en hen zonodig te corrigeren als ze het niet te nauw namen met de voorschriften. Men probeerde vriendjespolitiek zoveel mogelijk buiten de deur te houden. De peelmeesters immers waren de functionarissen die de peelveldjes uitgaven. Het was hun ten strengste verboden andere geschenken "'t sij in gelt ofte bier" aannemen dan "sobere mondcost ende salaris vanouts daartoe staende". Ze mochten dus blijkbaar wel goederen in natura  ( een mooi stuk vlees van het pas geslachte varken) aannemen, maar niet al te opvallend.

De peelmeesters waren danig beknot in hun macht. Één peelmeester alleen kon al helemaal niets uitrichten. Hij moest minimaal overeenstemming zien te bereiken met zijn collega plaatsgenoot wilde hij de regels veranderen en dan nog was hij er lang niet. Eigenlijk was de praktijk zo dat algehele overeenstemming binnen het college van peelmeesters nodig was om veranderingen door te voeren. De vrees dat één van de drie dorpen de boventoon in de Peel zou gaan voeren, was blijkbaar zo sterk dat het geheel goed dichtgetimmerd werd.

Toch was de heer van Bakel min of meer de spil waar omheen veel draaide. Zo inde hij de "breucken" (de boeten). De heer van Bakel moest echter van dit geld de peelmeesters "tevreden stellen van hunnen behoorlijcken kost", d.w.z. hij moest de peelmeesters van deze inkomsten hun loon uitbetalen. Daarnaast was hij verplicht hen te geven "de vrijen cost ende bier" als hij hen in Bakel bijeen liet komen. Het valt dus te betwijfelen of de heer van Bakel zo gelukkig was met het feit dat hij de opgelegde boetes kon opstrijken. Blijkbaar was hem de mogelijkheid gegeven de "breucken" te weigeren. Het laatste artikel zegt dat als de heer de breucken niet wenste te ontvangen, dan mochten de peelmeesters die hebben, maar dan moesten zij eventuele veranderingen die ze zouden willen doorvoeren voor hun eigen rekening nemen.

Het overgrote deel van de in totaal 81 artikelen van de ceuren gaan uiteraard over hoe de inwoners van de drie dorpen met het aan hun door de peelmeesters toegewezen stuk peel dienden om te gaan. De regels hieromtrent zijn behoorlijk gedetailleerd. Dat betekende dus ook dat handhaving van deze gedetailleerde regels in de praktijk nogal eens moeilijkheden opleverde.

Het voorschrift dat de zwaarste boete opleverde, handelde over brandstichting. Iemand die brand stichtte in de Peel, diende maar liefst 10 oude schilden te betalen. Daarnaast diende de pleger van dit feit nog eens de helft van dat bedrag aan de aangever te betalen. Brand in de Peel betekende een grote ramp, omdat die nauwelijks te beteugelen was. Door het ondergronds verder smeulen kon het monster overal opnieuw zijn kop opsteken.

 

                                                                                                                          Terug