Verhael van de Peel – deel 3   door Ludo Boeijen en Martin Philipsen                  Terug

 

Wat vooraf ging: In maart 1326 hadden Beeck, Aerle, Rixtel, Bakel en Helmond van de hertog van Brabant hun deel van de Peel gekregen en dat tegen betaling van een koopsom ineens en verder nog een jaarlijks terugkerende chijns te betalen aan de hertog. In ruil daarvoor konden de inwoners van de drie plaatsen hun turf en heideplaggen uit de Peel halen. De vier dorpen waren een voor die tijd uniek samenwerkingsverband aangegaan voor een gezamenlijk beheer van hun stuk Peel.

In de desbetreffende akte uit 1326 waren de grenzen van het gebied omschreven. Deze waren echter zo ruim omschreven dat men er gemakkelijk de hand mee kon lichten. Conflicten over de loop van de grenzen of limieten ontstonden dan ook snel.

Na honderd jaar was de verwarring zo groot geworden dat de toenmalige hertog van Brabant, Philips van Bourgondië, een rondschrijven liet uitgaan, waarin hij iedereen die meende aanspraken te kunnen maken op een stuk Peel opdroeg de oorspronkelijke eigendomspapieren ("de vercrijgbrief') te laten zien.

Intussen was de samenwerking tussen Bakel, Aerlebeeck, Rixtel en Helmond ook wat stroever gaan lopen. Men vond dat Bakel teveel macht naar zich toetrok, vooral ook omdat dit dorp direct aan de Peel grensde. Ze waren al bij de Raad van Brabant terechtgekomen voor een uitspraak over hun geschillen. Echter een commissie van wijze mannen werd ingesteld en die bracht een advies uit dat door alle partijen werd geaccepteerd: er werd een college van peelmeesters gevormd, waarin de dorpen met een zelfde aantal peelmeesters waren vertegenwoordigd.

Dit college van peelmeesters ontwierp een reglement van orde voor wat het functioneren van hun eigen college betreft, maar ook een voor het gebruik van de peel door de inwoners van de betrokken plaatsen. Dit reglement wordt de ceuren en breucken genoemd. Daarin werd nauwkeurig omschreven wat men wel mocht en wat niet en welke boeten er betaald dienden te worden wanneer de bepalingen van het reglement werden overtreden.

Deze constructie leidde ertoe dat de samenwerking tussen de vier plaatsen voor wat betreft de Peel nog eeuwen stand zou houden en dit ondanks het feit dat, zoals we nog zullen zien, er op gezette tijden onderling de nodige meningsverschillen waren.

 

Het eerste conflict met Gemert

 

De grens tussen de Peel van Bakel, Aerlebeeck en Helmond en die van Gemert was in de uitgifteoorkonde van 1326 zeer vaag omschreven als zijnde "totter de gerichte van Gemert", tot het rechtsgebied van Gemert. Vraag was dus, waar begon het gerechtsgebied van Gemert. In het begin zal iedereen wel geweten hebben hoe het in elkaar zat. Deze gegevens werden blijkbaar niet op schrift gesteld maar mondeling van generatie op generatie doorgegeven. Dus na verloop van tijd moesten er wel problemen over deze grens ontstaan door verkeerde interpretaties.

Het duurde echter bijna honderd jaar voordat er iets van deze conflicten in de archieven terechtkwam. Rond 1430 waren de spanningen tussen beide partijen zo hoog opgelopen dat er een derde, een hogere magistraat, aan te pas moest komen. In dit geval waren dat de schepenen van de stad 's-Hertogenbosch. De commandeur van de Duitse Orde te Gemert, Ywijn van Cortenbach, had zich beklaagd over het gedrag van Hendrick van Helmondt en "zijn medeplichtigen". Met deze laatste term worden de bestuurders van de andere dorpen (Bakel, Aerlebeeck) bedoeld.

Waar had Ywijn van Cortenbach zich over beklaagd? Hij beschuldigde de tegenpartij met name ervan dat zij met geweld of bedreiging van geweld turf weghaalden uit het stuk Peel waarvan men dacht dat het aan de Gemertenaren toebehoorde. Zoiets konden ze toch niet over hun kant laten gaan.

De beschuldigde partij, Hendrick van Helmondt c.s. ontkende uiteraard deze aantijgingen van de Gemertse commandeur, die in deze vertegenwoordigd werd door Goijert van Gemert. Ze zouden zich niet schuldig gemaakt hebben aan deze voort durende treiteringen, noch zouden ze gebruik gemaakt hebben van geweld om op illegale wijze turf te verkrijgen. Zij waren ervan overtuigd dat het betreffende stuk Peel aan hen toebehoorde.

De schepenen van Den Bosch wisten blijkbaar geen raad met deze kwestie en kwamen tot een wat merkwaardig te noemen uitspraak: nl. dat beide partijen in bezit dienden te blijven van die stukken Peel die ze van tevoren hadden. Wat er in werkelijkheid gebeurd is tijdens en na deze zitting is niet te achterhalen. Ywijn van Cortenbach kan echter onmogelijk tevreden zijn geweest met deze uitspraak, want de tegenpartij werd niet terechtgewezen noch veroordeeld vanwege onrechtmatige daden. Vermoedelijk hadden de schepenen in de gaten dat men over en weer zich schuldig maakte aan onoirbaar gedrag.

De landcommandeur nam geen genoegen met deze uitspraak en twee jaar later, in 1432, startte hij een procedure bij de Raad van Brabant over het gebruik van dat stuk Peel. Hij bleef ervan overtuigd dat hij het betreffende stuk Peel terecht gebruikte. De Raad van Brabant deed er twee jaar over om tot een uitspraak te komen. De raad oordeelde dat het betreffende stuk Peel, wat heel toepasselijk Kijfvelt was gaan heten, geen van de beide partijen toebehoorde en dat derhalve de hertog van Brabant de enige eigenaar was. Later gaf de hertog dit stuk Peel in gebruik aan de Duitse Orde, maar behield zelf nadrukkelijk alle inkomsten uit dit gebied.

Men zou kunnen zeggen dat de landscommandeur uiteindelijk toch grotendeels zijn gelijk had gekregen, alleen verdiende hij er minder aan dan wanneer hij alle rechten had bezeten. De schout van Den Bosch en de kwartierschout van Peelland moesten er op toezien dat de inwoners van Aerlebeek, Bakel en Helmond zich hielden aan deze uitspraak en zich niet meer op dit stuk grond vertoonden.

In 1451 werd door Philips van Bourgondië nog eens bevestigd dat de Duitse Orde de 'Pedel oft gemeijnt, die ligt buyten de heerlijkheid Gemert' in erfpacht had en tegen betaling van een erfcijns ten eeuwigen dage zou mogen gebruiken. De Duitse Orde op haar beurt gaf het gebruik van dit stuk Peel tegen betaling over aan de inwoners van Gemert.

 

Onrust in de streek

 

In de jaren daarna zullen er ongetwijfeld nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden tussen beide partijen, maar dat leidde niet tot procedures en zijn dus niet bij ons bekend geworden. De bestuurders hadden op dat moment mogelijk andere zorgen aan hun hoofd.

 

 

    

 

Immers er brak een tijd van grote politieke onrust aan. Deze periode van onrust vond zijn hoogtepunt tijdens de Gelderse oorlogen. Er was een machtsstrijd ontstaan tussen de Bourgondische erflanden, waartoe de Nederlanden behoorden en het hertogdom Gelre. Door vererving was het hertogdom van Gelre zodanig uitgebreid dat het een bedreiging vormde voor het machtsstreven van het Bourgondische huis. Nadat Karel V landsheer van de Nederlanden geworden was, trok hij ten strijde tegen de machtsconcentratie van Gelre. Geregeld kwam het dan ook tot bloedige confrontaties tussen beide partijen. Berucht waren de veldtochten van Karel van Gelre en diens veldheer Maarten van Rossurn. Tot ver in Brabant trok deze plunderend en vernielend rond, waardoor er aller wegen verpaupering ontstond. In 1543 kwam een einde aan deze machtsstrijd door inlijving van het hertogdom Gelre in het Bourgondische rijk van Karel V. Daarmee waren de grenzen in de Peel, die eerst internationaal waren, plotsklaps regionaal geworden.

 

Opnieuw conflicten met Gemert

 

Met de terugkeer van de politieke rust stak de onvrede over het verloop van de limieten in de Peel tussen Gemert en Aerlebeeck, Bakel en Helmond weer de kop op en in 1540 weer werd de gang naar de rechter gemaakt. Ditmaal was het Wijnand van Breijl, de in die tijd fungerende landscommandeur van de Duitse Orde in Gemert, die de knuppel in het hoenderhok gooide.

Om een definitieve oplossing te bereiken werd wederom een commissie van wijze mannen benoemd - een verschijnsel dat we heden ten dage nog geregeld tegen komen - die als opdracht meekreeg een definitieve regeling vast te stellen door zelf de Peel in te trekken en met behulp van een landmeter de definitieve grenzen vast te stellen. Deze wijze mannen waren mr. Loijse van de Heijlwege en Adam Boudewijns, de secretaris van de Raad van Brabant.

Deze hoge heren trokken de Peel in en in hun aanwezigheid verrichtte landmeter Dierck Hanrickssen van Best, daartoe speciaal aangetrokken, de laatste metingen. Dit laatste gebeurde in afwezigheid van de beide partijen, waarschijnlijk om zo objectief mogelijk de zaak te kunnen uitmeten. De heren maakten samen het definitieve verslag op, namen dat mee naar Brussel, waarop 13 juli 1540 vonnis werd gewezen in het proces tussen de landscommandeur van Gemert en de ingezetenen van Aerlebeek, Bakel en Helmond.

 De grens in de Peel diende als volgt te lopen: "dat men die paelen vanden selven Pedel of gemeijnt stellen zal vanden Stegeberghs Paellinie recht op de Wijsere ende soe voirts linie recht op 't land van Cuijck naer den torne van Sint Anthonis aldaer". De grens liep dus recht van de Stegenberghse paal naar de Wijserpaal en van daar recht op de toren van de kerk van Sint Anthonis.

Uit het vervolg van de tekst van het vonnis blijkt dat Aerlebeeck, Bakel en Helmond aan het kortste eind trokken. Met name de inwoners van Aerle werden gesommeerd geen turf meer te halen op die plaatsen die door die van Gemert geclaimd waren.

 

 

Het gemeijne Broeck

 

Opvallend in dit vonnis van 13 juli 1540 is dat er nog in een ander geschil tussen Gemert en de ingezetenen van Aerle, Beeck en Rixtel uitspraak gedaan werd. Beide partijen hadden conflicten met elkaar over de gemeenschappelijk grens in het gemeijn Broeck. De grens tussen hun beider gronden werd gevormd door "een opgehavene grecht ofte heijm", d.w.z. een gracht en een afrastering, dan wel een combinatie van beiden. Met deze gracht werd de Snelle Loop bedoeld. Nu was blijkbaar deze grens-afscheiding slecht onderhouden met als gevolg dat het vee gemakkelijk kon oversteken om te gaan smullen van het sappige gras van de buren. Er waren speciale ambtenaren aangesteld, zgn. schutters, die erop dienden toe te zien dat geen vreemd vee op de gemeenschappelijke weiden rondliep. Was dat wel het geval dan werd het betreffende vee in beslag genomen. De rechtmatige eigenaar kon zijn vee terug krijgen wanneer hij een boete betaalde: het zgn. schutgeld.

Het feit dat regelmatig vreemd vee op hun grondgebied werd aangetroffen, maar meer nog het feit dat het schutgeld meermaals verhoogd werd, wekte aan beide zijden veel irritatie op.

In het tweede deel van het bovengenoemde vonnis werden de inwoners van Aerle, Beeck en Rixtel ertoe verplicht de gracht te onderhouden. Verder werd opgelegd dat de gracht tweemaal per jaar diende te worden geschouwd, waarbij de inwoners van Gemert het recht hadden de eerste schouw te doen. Zij konden dan meteen aangeven waar de gracht gerepareerd diende te worden. Blijkbaar is het gezelschap wat de nieuwe peellimieten had vastgesteld ook actief geweest in het gemeijn Broeck, want de extra kosten die dat met zich mee had gebracht diende gelijkelijk door de landscommandeur van Gemert en de inwoners van de andere dorpen te worden gedragen.

Simon van Wetten heeft een hele studie gewijd aan dit conflict om de Snelle Loop. Hieruit blijkt dat de Raad van Brabant al in 1539 een soortgelijk vonnis heeft geveld, waarin de inwoners van Aerle, Beeck en Rixtel opgedragen werd de gracht te herstellen. Blijkbaar had dat vonnis niet geholpen. Van Wetten toont in zijn studie aan dat ook het vonnis van 1540 geen soelaas bood. De partijen zouden nog jaren doorkibbelen, gepaard gaande met bedreigingen, vechtpartijen en alle andere middelen waar mensen elkaar mee dwars kunnen zitten.

Hij kwam er achter dat er tussen partijen nooit een echte vrede is getekend wat de Snelle Loop betreft. In 1995 verzorgde hij een spektakel waarbij de burgemeesters van de toenmalige gemeenten Aarle-Rixtel en Beek en Donk door toedoen van de burgemeester van de eveneens toenmalige gemeente Bakel met de burgemeester van Gemert alsnog de vrede van de Snelle Loop sloten.

 

Onwettige handelingen

 

Wie zou denken dat met het vonnis van 13 juli 1540 de rust in dit gebied van de Peel was teruggekeerd, had het volkomen mis. Vooral van de zijde van Aerlebeeck, Bakel en Helmond klonk veel ongenoegen door, niet zozeer over het vonnis zelf, maar door de uitwerking ervan ter velde. In 1541 tekenden zij dan bezwaar aan tegen de uitvoering van het vonnis bij de bevoegde autoriteiten in Brussel omdat zij tot de ontdekking waren gekomen dat de grenspalen in de Peel geheel anders waren geplaatst dan dat de omschrijving in het vonnis van 1540 zou doen vermoeden en dat dan uiteraard in hun nadeel.

Op 6 september 1544 velde keizer Karel V een nieuw vonnis betreffende dit stuk Peel. In dit vonnis stond nauwkeurig omschreven wat er zoal verkeerd was gedaan.

Vooreerst waren bij het slaan van de nieuwe grenspalen alleen inwoners van één partij aanwezig. Belangrijke gebeurtenissen werden vaak door velen bijgewoond om in geval van meningsverschillen veel getuigen te kunnen produceren. In dit geval nu was het landmeter Dierck Aertssen geweest die er voor gezorgd had dat alleen inwoners van Gemert ter plekke waren. Hij had zelfs inwoners van de andere dorpen geweerd.

Diezelfde landmeter kreeg nog meer in de schoenen geschoven. Hij had de nieuwe grenspalen op een andere plek geplaatst dan eigenlijk de bedoeling was. Hij begon niet bij de Stegenberghse paal zoals eigenlijk de bedoeling was, maar begon bij de Wijserpaal. Vanaf deze paal stapte hij oostwaarts richting Deurnes gebied in wat volgens hem zou toebehoren aan de klagers. Hij maakte dus een hoek van 90 graden (een winckelhaeck, zoals in de oorspronkelijke tekst staat). Hij stelde de eerste paal op een afstand van 23 roeden (460 voeten) van de Wijserpaal; op 32 roeden (640 voeten) zette hij de tweede nieuwe paal en tenslotte op 38,5 roeden (770 voeten) een derde paal en vanaf die derde paal diende wederom volgens de landmeter dan een rechte lijn te worden getrokken op de toren van de kerk van Sint Anthonis. Als deze grens juist zou zijn, zou dat betekenen dat de inwoners van Aerlebeeck, Bakel en Helmond honderden bunders peelgrond werden afgenomen.

 

 

In het kader van de voorbereiding van bovenstaand vonnis bracht de rentmeester Jan Bacx samen met landmeter Dierck Aertssen opnieuw een bezoek aan het betreffende stuk Peel. Toen Back zag dat de landmeter aanstalten maakte om van de Wijserpaal naar de nieuwe door hem geplaatste paal te gaan, maakte hij de opmerking dat dat niet klopte, omdat er van de Wijserpaal een rechte lijn op de toren van de kerk van Sint Anthonis getrokken moest worden. Dierck Aertssen had daarop geantwoord dat hij eerst een 'winkelhaeck', een hoek van 90 graden diende te maken alvorens de lijn naar de bovengenoemde toren te trekken en week niet van zijn standpunt. Dat deed Bacx verzuchten: "Wel, ick en hebber niet bij geweest, mar ick siene weIl dat na der Ordonnatie oft Vonnisse quailiijck gaat. Ick stellet uwaerts ende ghij sullet verantwoorden, mair mij dunckt seckerlijck dat nae den vonnis se niet wel en gaat". Vrij vertaald liet Bacx aan Dierck Aertssen weten dat het geheel absoluut niet klopte en dat hij dat maar moest verantwoorden bij de hoge heren. Bacx wilde deze grenscorrectie niet voor zijn rekening nemen. Niet alleen zouden de inwoners van Aerlebeeck, Bakel en Helmond veel grond moeten missen, maar ook anderszins zouden ze veel schade lijden als gevolg van het moeten missen van turf en plaggen.

Noch de landscommandeur van Gemert noch de inwoners van Aerlebeeck, Bakel en Helmond wilden aanvankelijk van wijken weten. De eerste beriep zich op een vercrijgbrief uit 1440, waarin zijn rechten op dat stuk Peel vastgelegd zouden zijn en de laatste voelden zich sterk staan door het vonnis van 13 juli 1540. Beiden meenden voldoende bewijzen te hebben middels hun eigendomspapieren (vercrijgbrieven).

Wat op zich niet zo heel moeilijk leek gezien het laatste vonnis, sleepte de zaak zich toch nog een aantal jaren voort en waren er blijkbaar een aantal zittingen nodig, voordat Karel V zijn handtekening onder de definitieve uitspraak kon zetten.

Uiteindelijk trok de landscommandeur aan het kortste eind en werden de inwoners van Aerlebeeck, Bakel en Helmond in het gelijk gesteld. De grens tussen hun beider stukken Peel hoorden te lopen zoals in het vonnis van 13 juli 1540 omschreven was.

Om toekomstige ruzies al bij voorbaat uit te sluiten werd in 1543 en wel op 19 juli in de Peel wederom een bijeenkomst georganiseerd. Het gebeurde midden in de zomer, want dan was men redelijk verzekerd van droge voeten. Aanwezig waren twee leden van de Raad van Brabant, te weten mr. Charles t' Seraet en mr. Adriaen van Grave, alsmede Adam Boudewijns de secretaris van de Raad. Jan Bacx, de rentmeester generaal van Den Bosch, was ook uitgenodigd maar had bericht van verhindering gegeven. Mogelijk had hij de buik vol van het conflict en wilde hij er liefst niet meer mee geconfronteerd worden gezien zijn eerdere ervaringen.

De autoriteiten wilden blijkbaar ten koste van alles voorkomen dat er opnieuw missers begaan zouden worden en daarom lieten zij zich vergezellen van twee landmeters, nl. Dirck Henricx soen van Best en Jan Willems uit Leende. De eerstgenoemde was ook al in 1540 in de Peel geweest en op zijn metingen was het vonnis uit dat jaar gestoeld.

Naast bovengenoemde heren waren nu ook vertegenwoordigers van beide partijen aanwezig, zodat ook daar geen meningsverschil over zou kunnen ontstaan en op deze wijze leek de zaak aardig dichtgetimmerd te zijn.

Op die 19e juli werden de oude grenspalen tussen de Peel van Gemert en die van Aerlebeeck, Bakel en Helmond zoals die door Dierck Aertssen waren geplaatst, verwijderd en werd de grens door de beide landmeters opnieuw gemeten volgens het vonnis van 1540 en aldus opnieuw geplaatst. Nu liep de grens weer van de Stegenberghse paal in rechte lijn naar de Wijserpaal en vandaar uit in rechte lijn naar de toren van de kerk van Sint Anthonis.

Kanttekeningen bij dit vonnis: Het is een zeer intrigerende vraag wat zich achter de schermen heeft afgespeeld nadat het vonnis van 13 juli 1540 bekend was geworden. Vermoedelijk was de landscommandeur van Gemert behoorlijk in zijn wiek geschoten dat hij niet in het gelijk was gesteld. Wat zijn rol is geweest is in de affaire met de landmeter Dierck Aertssen is niet bekend, maar dat de landmeter op eigen houtje gehandeld zou hebben, daarin geloofde niemand. Daarvoor was een landmeter niet machtig en invloedrijk genoeg. Mocht de landscommandeur de regie van het gebeuren in zijn hand hebben gehad, dan is hij weinig omzichtig te werk gegaan, immers het kon niet anders of het bedrog zou snel aan het licht komen. Als zijn aanspraken op dat stuk Peel gerechtvaardigd zouden zijn, dan had hij toch beslist mogelijkheden gehad om andere wegen te bewandelen.

Hoe het ook zij de landmeter kreeg hem van katoen in het vonnis van 6 september 1544. Hem werd grote partijdigheid, zelfs bedrog verweten met betrekking tot de manier waarop hij de grenspalen had geplaatst en dat voor een functionaris die neutraal diende te zijn. Door zijn handelwijze had hij het beroep van landmeter in een kwaad daglicht gesteld en dat zal hem niet in dank zijn afgenomen.

Opvallend is ook de rol van de aanwezige magistraat toen Dierck Aertssen de grenspalen op zijn manier plaatste. Deze magistraat, die in de akte niet met name werd genoemd was er toch namens het bevoegd gezag om vast te stellen dat alles volgens het boekje gebeurde. Het kan natuurlijk zijn dat hij in het geheel niet op de hoogte was van de plaatselijke situatie en blindelings volgde wat de landmeter deed. Maar ook het tegengestelde is mogelijk: namelijk dat hij een oogje dichtkneep.

Doordat Karel V zelf het vonnis ondertekende, betekende dit ook een beetje een tik op de vingers van de Raad van Brabant, omdat ze niet in staat was een regionaal conflict zelf op te lossen. Nu moet er wel bij gezegd worden dat Gemert min of meer buitenlands gebied was door de speciale rechten die de Duitse Orde in Gemert verworven had.

Dit vonnis blijkt van groot belang te zijn geweest voor de regio, immers het werd nadien nog een paar keer formeel gekopieerd, d.w.z. dat een overgeschreven exemplaar formeel werd vergeleken met het originele. De eerste maal gebeurde dat op 9 juni 1610 in het Huijs van Rixtel in aanwezigheid van de N. de Weerd en Z. Coelsoen. Dit gebeurde in het kader van de onenigheid die tussen Aerlebeeck, Bakel en Helmond was ontstaan, zoals we nog zullen zien. De tweede keer maakte Geerloff  Suijckers in 1669 een kopie van dit vonnis en nam het op in zijn peelboek.

 

 

"Den adelijcken castele tot Ricxstel" waar op 9 juni 1610

een copie van het vonnis van Karel V werd ondertekend.

 

                                                                                                                          Terug