Verhael van de Peel – deel 4   door Ludo Boeijen en Martin Philipsen                  Terug

 

Wat vooraf ging: In de vorige aflevering van het Verhael van de Peel in D'n Tesnuzzik nr. 1 van dit jaar, hebben we de conflicten over het verloop van de grens tussen de peelgebieden van Gemert enerzijds en Aerlebeeck, Bakel en Helmond anderzijds beschreven. De landscommandeur van de Duitse Orde in Gemert dacht dat hij van oudsher aanspraken had op een stuk Peel, wat heel symbolisch Kijfvelt was gaan heten. Een vonnis uit 1540 bepaalde echter uitdrukkelijk dat de grens liep van de Stegenberghse paal recht op de Wijserpaal en van daar recht op de kerktoren van Sint Anthonis in het land van Cuyk. De landscommandeur was het daar niet mee eens en op een of andere wijze kreeg hij landmeter Dierck Aertssen zover dat hij nieuwe palen ter plekke plaatste die volgens hem (de landscommandeur) de juiste grens weergaven. Die van Aerlebeeck c.s. leken zich daar aanvankelijk bij neer te leggen, maar uiteindelijk vonden ze het gedrag van de Gemertse heer toch te gortig en protesteerden tegen deze gang van zaken.

De autoriteiten uit Brussel en Den Bosch stelden een onderzoek in en kwamen inderdaad tot de conclusie dat het niet netjes was wat de landscommandeur had gedaan. De door Dierck Aertssen geplaatste grenspalen werden verwijderd en de grens werd wederom aangegeven zoals dat ook al was gebeurd in het vonnis van 1540. Dit alles werd uitvoerig vastgelegd voor het nageslacht in een nieuw vonnis van 6 september 1544.

Tevens hebben we gezien dat in 1540 een ander conflict tussen de landscommandeur van de Duitse Orde te Gemert en de inwoners en bestuurders van Aerle en Beeck beslecht werd nl. het conflict over de gemeenschappelijke grens in het gemeijn Broeck. Deze grens werd gevormd door een gracht gecombineerd met een omheining. Deze gracht was door slecht onderhoud in de loop der jaren afgevlakt en het vee kon gemakkelijk deze grens oversteken. Ruzies over de boetes die betaald dienden te worden om in beslag genomen vee weer terug te krijgen, leidden uiteindelijk tot de gang naar de rechter.

In het vonnis van 1540 werd bepaald dat die van Aerle en Beeck de gracht en de omheining dienden te onderhouden, een overwinning dus voor die van Gemert. Verder werd bepaald dat de gracht twee keer per jaar geschouwd diende te worden en wel het eerst door die van Gemert.

Daardoor konden die van Aerle en Beeck zien waar de reparaties uitgevoerd dienden te worden.

 

We maken nu even een uitstapje naar de noordelijke sector van de Peel, waar zich een conflict afspeelde tussen Vierlingsbeek, Maashees en Holthees enerzijds en Venray anderzijds, een conflict dat uiteindelijk zou leiden tot meer dan een eeuw ruzie.

 

De noordelijke sector

 

De inkt van het vonnis van Karel V uit 1544 was nog niet opgedroogd of er ontstond onenigheid over de grenzen in een ander gebied. Venray eiste een stuk peel op dat al tijden ten onrechte gebruikt werd door de inwoners van Vierlingsbeek. Vierlingsbeek had een vijfenveertigtal getuigen, de meeste van respectabele leeftijd, laten opdraven om hun zegje te doen over de loop van de grens. Daarmee wilden de bestuurders van Vierlingsbeek zich indekken tegen de Venrayse aanspraken. De paal op de Olmerberg en de Eijkenpael speelden daarin een belangrijke rol.

Voor de sfeer een stukje getuigenis over de Eikenpael: Jan van de Lair, oud omtrent 85 jaar, verklaarde uit eigen wetenschap dat het stuk Peel op de Olmerberg en vandaar voorts op de Eijkenpael en vandaar recht naar Brabant toe altijd Cuijkse grond is geweest. Hij vertelde verder het volgende verhaal van Gruijter Goossens. Deze man was ongeveer 100 jaar oud, nog goed ter been en goed bij zijn verstand. Zij waren samen met hun vee in de Peel en stonden achter de Eijkenpael. Op een gegeven dag kwam de schutter van Venray, Johan van Haen, naar hun toe en wilde hun vee in beslag nemen omdat ze volgens hem op Venrays gebied waren. Gruijter Goossens had toen tegen de schutter gezegd: "Weet gij wel hoe verre dat gij schutten sult. Gij en weet niet wair die heerlijckheid scheidt en ik weet dat wael (wel). Ick hebbe driemael bij die beleijdinghe geweest. Ick weet ick sal U seggen: van desen Eijckenpael sall die Cuijckse Heerlijckheid voort recht op gaen naer Brabandt dairdat ginds een water loopt en dat ander herwaert so verre haelde ick voir Kuijckse erde". Vrij vertaald komt zijn verklaring erop neer dat hij aanwezig was geweest bij drie bijeenkomsten op deze plek waarop officieel de grensscheiding was vastgesteld. Hij wist dus waarover hij praatte en niemand hoefde daarover te twijfelen. Niet alleen Jan van de Lair vertelde dit verhaal, ook Claes Goebbels bevestigde de uitspraken van de honderdjarige Gruijter Goossens. Deze Gruijter Goossens moet dus wel een zeer krasse honderdjarige zijn geweest dat hij zich op dat moment nog goed kon herinneren hoe de grenzen gelopen hebben in de Peel.

De bestuurders van Vierlingsbeek c.s. lieten het niet alleen bij getuigenverklaringen van eigen mensen. Ook hun buren leverden hun bijdrage: de schepenen van Bakel verklaarden op verzoek dat hun stuk Peel alleen maar grenst aan dat van Deurne, Gemert en Venray en dus niet aan de peelgronden van Vierlingsbeek.

Ook schepenen van Helmond leverden hun aandeel in de bewijsvoering. De schepenen Lambert Lik en Gielis Weijlaerts, resp. 54 en 44 jaar oud, verklaarden op 14 juli 1549 voor hun collega-schepenen dat zij door hun collega's van Vierlingsbeek, Maashees en Holthees enerzijds en die van Venray anderzijds schriftelijk uitnodigt waren om te komen naar de plek waarover getwist werd. Er zou daar ter plaatse een schriftelijk verslag van de situatie opgemaakt worden. Daarbij waren ook aanwezig de drost van Grave en van Kessel.

Op de bewuste plek werd, zo constateerden de twee Helmondse schepenen, een stuk oud hout aangetroffen dat in de grond stak. Dit stuk hout zou de oude grenspaal zijn volgens de ene partij, maar door de andere partij niet als zodanig beschouwd werd. De paal werd in het bijzijn van de Helmondse schepenen uitgegraven. Dat de betreffende paal niet zo jong meer was, dat zag men wel, want hij viel van rottigheid uit elkaar. Daar echter de conclusie aan te verbinden dat deze paal dan ook de oude grenspaal zou zijn, daar durfden de Helmondse bestuurders niet aan. Zij gaven nog wel een beschrijving van de paal: hij was net zo dik als de knie van een gewoon manspersoon. Aan het ene einde zagen zij "seeckere fou ofte spijn aen't hout" en aan de andere kant "seeckere gebroken eerde, omtrent twee vingeren breed, streckende in het omgaen vanden hout alsoe dat men int minderinge int eijnde is niet meer ende bevonden gebroecken eerde dan omtrent een halff vinger breet".

Er werden gezamenlijke commissies ingesteld om de situatie in ogenschouw te nemen en te proberen tot voorstellen te komen om de gerezen problemen op te lossen. De St. Willibrorduskapel in de bossen van Geijsteren, dichtbij het betwiste gebied gelegen, en het kloooster Jerusalem te Venray waren plaatsen waar de commissieleden geregeld bij elkaar kwamen.

Bovenstaande verklaringen met daarbij een aantal bezoeken ter plaatse in de Peel door gezamenlijke

commissies leidden er uiteindelijk toe dat er te Brussel door keizer Karel op 5 mei 1553 een vonnis werd ondertekend waarin de grens tussen Venray aan de ene kant en Vierlingsbeek, Maashees en Holthees aan de andere kant officieel werd vastgesteld. De peel grens moest op bevel van keizer Karel op kosten van de betrokken partijen aangegeven worden met stenen palen, waarop aan de Brabantse zijde het wapen van Cuyk en aan de Limburgse kant het wapen van Kessel aangebracht diende te worden, d.w.z. uitgehakt diende te worden.

 

De gevolgen van het traktaat van 1553

 

Het vonnis van 5 mei 1553, dat ook wel het traktaat genoemd werd vanwege het feit dat het vonnis van keizer Karel het gevolg was van onderhandelingen van de betrokken partijen, had grote gevolgen voor de verdere verhoudingen in de Peel en dan met name nog voor een partij die bij deze onderhandelingen helemaal niet betrokken was, nl. Bakel en met Bakel uiteraard Aerlebeeck en Helmond.

Tijdens die onderhandelingen erkende men namelijk het bestaan van een duister en discutabel gebied. Dit was ontstaan doordat men twee verschillende uitgangspunten hanteerde. De Bakelse kerktoren was hierbij het centrale richtpunt. We kunnen dit duidelijk maken in het volgende schema, een schema dat in de loop van ontwikkelingen van de grensconflicten nog geregeld gebruikt zal gaan worden.

 

 

De Bakelse kerktoren nu vormde met twee andere van oudsher bekende grenspalen in de Peel, de Springelbeekpaal en de Zwartewaterpaal een driehoek. Gingen de inwoners van Vierlingsbeek c.s. uit van de lijn Zwartewaterpaal - Bakelse toren, die van Venray hanteerden de meer naar het westen gelegen Springelbeekpaal. Over dit stuk peel, wat later de Vredepeel genoemd zou gaan worden, werd geen duidelijke uitspraak gedaan aan wie het toebehoorde. Bepaald werd namelijk dat beide partijen er hun beesten mochten laten grazen, maar niemand mocht er turf steken, behalve de inwoners van Vierlingsbeek. Die mochten in geval van nood op een bepaald gedeelte ervan dat wel en dan alleen nog op een speciale manier. De inwoners van Venray mochten de inkomsten uit de honingopbrengst houden. Een stuk peel dus voor gezamelijk gebruik door partijen, die al jaren met elkaar aan het ruziën waren over de grenzen, dat was uiteraard vragen om meer problemen.

De autoriteiten deden dus geen uitspraak welke uitgangspunt nu het enig juiste was. Een van oorsprong stuk Brabantse Peel werd nu een neutraal gebied. In feite hadden die van Venray meer bereikt dan dat ze voor mogelijk gehouden hadden en zijn voelden zich de morele overwinnaars.

De halfslachtige uitspraak over de Vredepeel zal zo zullen we nog uitvoerig ervaren, grote consequenties voor de regio hebben inclusief Aerlebeeck, Helmond en Bakel en zou nog aanleiding geven tot veel ruzies tussen de diverse partijen. Op het eerste gezicht was Vierlingsbeek de grote verliezer, want zij raakten uiteindelijk een groot stuk peel kwijt, want het gezamenlijke gebruik leidde er uiteindelijk toe dat de inwoners van Venray in de loop der jaren dat stuk peel gingen zien als ware het hun eigendom. In de komende decennia zouden ze zich ook zo gaan gedragen. Deze houding had vergaande consequenties voor de grenzen tussen Venray enerzijds en Aerlebeeck, Bakel en Helmond anderzijds, zoals we nog uitgebreid zullen gaan zien.

 

De Tachtigjarige Oorlog

 

Op een klein meningsverschil na tussen Gemert en Sint Anthonis over de Bunthorst bleef het in de jaren na het traktaat van 1553 rustig in onze contreien voor wat betreft de Peel. De jarenlange juridische strijd had natuurlijk toch de nodige energie en uiteraard geld gekost.

Maar er speelde nog iets anders: er doemden donkere wolken van onrust op aan de horizon. Keizer Karel V was inmiddels gestorven en zijn zoon Philips II erfde het koninkrijk Spanje, waartoe de Nederlanden behoorden. Onder zijn regering werd de politieke situatie er niet beter op. Het verzet tegen hem en zijn vertegenwoordigers groeide in de Nederlanden uit tot een opstand, die de geschiedenis is ingegaan als de Tachtigjarige Oorlog en die uiteindelijk uitmondde in de afscheiding van de noordelijke Nederlanden van Spanje. Het verzet tegen Philips II had niet alleen te maken met zijn politiek maar vooral ook met de wijze waarop hij met andersdenkenden omging.

Er was in West Europa verzet gerezen tegen de voortdurende twisten binnen de katholieke kerk over geloofsdogma’s en toenemend machtsdenken en machtsmisbruik binnen diezelfde kerk.

Luther, een Augustijner monnik uit Wittenberg, gooide als eerste de knuppel in het hoenderhok toen hij zijn pamflet aan de deur van de Wittenbergse kerk op hing. Na hem volgde anderen zoals de Zwitserse Zwingli en Calvijn.

Ook in Nederland was er een duidelijke voedingsbodem voor hervormingen, maar men was hier minder radicaal. Grote denkers als Geert Grote en Erasmus pleitten voor een vreedzaam en verdraagzaam christendom met een sterke humanistische grondslag. In de geest van deze en andere geleerden streefde de mensen in Nederland in hun afkeer van allerlei misstanden in het kerkelijke leven naar een vereenvoudiging van het geloofsleven en zij wilde niet perse een afscheiding van Rome.

Deze houding gaf aanleiding tot stromingen in de geloofsleer die gingen afwijken van de ware leer. Zo kregen diverse West Europese hervormingsbewegingen gemakkelijk voet aan de grond binnen Nederland. Vooral de leer van Calvijn kreeg veel aanhangers en zij gingen zich Calvinisten noemen.

Philips II en zijn regering bleef de kerk van Rome trouw en bestreed de opkomende ketterijen in de Nederlanden te vuur en te zwaard. De regering kondigde maatregelen (plakkaeten) af die steeds strenger werden, uitmondend in het zgn. bloedplackaet van 1550.

De geloofsvervolgingen hebben hier echter minder slachtoffers gemaakt dan elders in Europa (zoals bijvoorbeeld de inquisitie in Spanje en Italië). De geestelijke en wereldlijke overheden waren hier meer doordrongen van de liberale erasmiaanse geest. In plaats van de plackaeten tegen ketters uit te voeren lieten ze iedereen met rust zolang als de openbare orde maar niet verstoord werd. Ze waren er afkerig van iemand ter dood te brengen omwille van het geloof. Het verzet tegen Philips II en zijn maatregelen groeide en een van de voormannen van dit verzet was onze vader des vaderlands Willem van Oranje.

Aanvankelijk werd nog geprobeerd om via onderhandelingen tot een oplossing te komen maar de besluiteloosheid van Philips II, die steeds in Madrid bleef wonen en het werk overliet aan landvoogden, leidde ertoe dat de Calvinisten, die inmiddels sterk in aantal waren toegenomen, het recht in eigen hand namen en in 1566 een beeldenstorm veroorzaakten die vooral in de Vlaanderen en in de Brabantse steden plaatsvond en waarbij veel kerkelijke kunst en kerkelijke interieurs werden vernield.

Eigenlijk was daarmede de tachtigjarige oorlog begonnen, want hoewel landvoogdes Margareta van Parma als vertegenwoordigster van Philips II kort daarna de zaken weer aardig in de hand had, niemand wilde een uitbreiding van het geweld, was het Philips II zelf die de zaak verknalde. Hij was zo verontwaardigd over het nieuws van de beeldenstorm, dat hij besloot om een drastisch einde te maken aan alle staatkundig en godsdienstig verzet en zond de onverbiddelijke hertog van Alva met een keurbende van Spaanse en Italiaanse troepen naar de Nederlanden.

 

De tachtigjarige oorlog in onze streken

 

De beeldenstorm ging aan onze regio niet voorbij. In de Helmondse kerken werd nogal te keer gegaan, waarbij ook het nonnenklooster van Binderen niet gespaard bleef. Het werd zwaar beschadigd. In de jaren daarna toen de oorlog werkelijk was uitgebroken kwamen vaak troepen langs op weg naar de slagvelden. Dat betekende vaak gedwongen inkwartiering en het betalen van veel geld. Het was allemaal geld wat de burgers dienden op te hoesten.

In 1579 koos Helmond partij voor de Staatsen van prins Willem van Oranje. Als straf hiervoor werd de stad veroverd door de hertog van Parma. De Staatsen probeerde een jaar later de Spanjaarden te verdrijven, maar zij kregen het kasteel niet in handen. De troepen van beide zijden bivakkeerden met regelmaat in de omgeving van Helmond, dus ook in ons dorp, met alle gevolgen van dien.

Tot overmaat van ramp brak in 1580 in de Peel de pest uit. De pest was een zeer gevreesde, zeer besmettelijke infectieziekte, die vele slachtoffers maakte. In de Middeleeuwen werd hij de "zwarte dood" genoemd, omdat er geen kruid tegen gewassen was. Onze uitdrukking "Mijden als de pest" zegt alles. De pestuitbraak van 1580 veroorzaakte in onze omgeving veel slachtoffers.

De dreiging van de pest in combinatie met de oorlogsdreiging, moet voor de inwoners van onze regio wel haast een ondragelijke situatie zijn geweest. Verdween de pest na een jaar, de oorlogsdreiging daarentegen bleef bestaan. In juli 1587 werd Helmond in brand gestoken door de Staatse troepen nadat zij de stad hadden bezet. De merendeels houten huizen van de stad werden een gemakkelijke prooi voor de vlammen. Ook de abdij van Binderen viel ten prooi aan de vlammen.

Niet alleen de stad Helmond had het zwaar te verduren, ook de kerk van Rixtel en van Stiphout vielen ten prooi aan de vlammen. In de kerk van Rixtel lag het rechterlijk archief van Aerlebeeck opgeslagen en dat ging daarbij jammer genoeg geheel verloren. Ook in de navolgende jaren negentig van de zestiende eeuw kwamen geregeld troepen langs. In 1597 hielden muitende Ieren, die in Spaanse dienst waren, huis in Helmond en omgeving. Blijkbaar betaalden de Spanjaarden hun soldaten slecht, want met de regelmaat van de klok vonden er muiterijen plaats. In 1599 werden Aarle en Beek gebrandschat en geplunderd. Werkelijk niets bleef de inwoners van de dorpen bespaard.

In 1602 kwam er een voorlopig einde aan al deze ellende. Prins Maurits nam niet alleen de stad Helmond, maar ook het kasteel in. Buitenlandse troepen verdwenen voorlopig uit onze contreien. Het twaalf jarige bestand brak aan. Dit bestand gaf de mensen de gelegenheid om tot rust te komen en hun wonden te likken.

 

Onenigheid onder de bondgenoten

 

In de achterliggende tijd van oorlog en ellende was er geen tijd (en geen geld) om zich druk te maken over de peelgrenzen. Toen echter de rust weergekeerd was, werden de conflicten weer actueel. Tegen de achtergrond van de heersende armoede is het begrijpelijk dat iedereen probeerde op alle mogelijke manier aan geld te komen. Het zwarte goud van de Peel lokte. Als brandstof was de turf zeer gewild en het bracht de nodige centen in het laatje.

Daar omtrent was ruzie ontstaan tussen Bakel enerzijds en Aerlebeeck en Helmond anderzijds en de gemoederen waren zo hoog opgelopen dat men naar de rechter stapte. Door de grote hoeveel stukken en de zeer ingewikkelde juridische taal die gebruikt werd, is het moeilijk het kaf van het koren te scheiden. De onenigheid kwam hierop neer. Dierck Thomas Maes was pachter van een hoeve van Hooijdonck. Hij woonde in Bakel. Als iedere ingezetene van Bakel had hij het recht om turf te steken in de Peel. Hij was, volgens de schout van Aerlebeeck en Helmond echter de fout ingegaan door de turf door te verkopen aan mensen elders in de Meijerij en dat mocht nu eenmaal niet. Dit vergrijp werd hoog opgenomen want de schout van Aerlebeeck had hem daarvoor vastgezet. Dit was begin september 1608 gebeurd.

Het vonnis van de schout van Aerlebeeck was der mate streng dat de bestuurders van Bakel het voor hem opnamen en in beroep gingen bij de Raad van Brabant en om cassatie vroegen. Op 24 oktober daaropvolgend besluit de Raad van State het rekest van die van Bakel naar Aerle te sturen met tegelijkertijd de opdracht Dierck Thomas Maes vrij te laten. Dit laatste zal wel gebeurd zijn immers hij had al een hele tijd gezeten, maar voor de verdere rest ging de onderlinge ruzie onverdroten verder. Aerlebeeck beriep zich bij deze ruzie op de afspraak dat de drie plaatsen (Aerle, Bakel en Helmond) elkaar kunnen verbieden turf te verkopen en was dus niet echt van plan om het vonnis tegen Dierck Thomas Maes te herroepen. Bakel traineerde de zaak door onder andere stukken die ze van secretaris de Wouwere ter inzage hadden gekregen niet terug te brengen. Een brandbrief over deze zaak aan deze functionaris hielp niet. Her duurde nog tot mei 1611, bijna drie jaar later, voordat de Raad van Brabant met een tussenvonnis kwam. Dit tussenvonnis behelsde dat Bakel turf mocht blijven vervoeren en verkopen, maar dat de secretaris van Bakel wel deze turf moest noteren.

Dat deed secretaris Jansen van Bakel trouw. Uit zijn aantekeningen krijgt men een overzicht wat er in een periode van een ongeveer drie jaar aan turf vanuit Bakel verkocht werd. Mensen uit Sint Oedenrode, Son, Veghel, Lieshout, Nuenen en Gerwen kwamen met hun karren naar de Peel om de turf op te halen. Uit zijn aantekeningen blijkt dat er behoorlijk wat turf op die wijze verkocht werd en dat betekende toch geld in de la van met name Bakel. De vraag is daarbij of er niet een paar karren turf buiten de boeken zijn gehouden. De mensen van Aerlebeeck en Helmond konden dat toch niet goed controleren.

Het tussenvonnis van de Raad van State van mei 1611 bracht de rust onder de bondgenoten niet terug. Juist het feit dat Bakel zelf mocht bijhouden wat het aan turf verkocht, wekte uiteraard de nodige achterdocht. Aerlebeeck en Helmond lieten het er dan ook niet bij zitten en gingen in beroep tegen dit tussenvonnis. Daarmee waren de onderlinge verhoudingen nog steeds niet opgeklaard. Het onderling procederen kostte veel tijd, geld en energie. De onderlinge solidariteit kwam daarmee in gevaar en die hadden alle partijen hard nodig in hun nog komende meningsverschillen met andere partijen. In de volgende aflevering zullen we zien hoe de broedertwist verder afloopt.

 

                                                                                                                          Terug