Verhael van de Peel – deel 6   door Ludo Boeijen en Martin Philipsen                  Terug

 

 

Samenvatting van het voorafgaande:

In de vorige aflevering van het Verhael van de Peel hebben we twee grote conflicten besproken. Het eerste handelde tussen de partners Aerlebeeck, Bakel en Helmond; het tweede tussen Bakel c.s. en Venray.

Het waren begin 1600 nogal barre tijden voor de inwoners van onze streek. Het was oorlog (de Tachtigjarige Oorlog woedde nog steeds) en deze regio had geregeld bezoek gekregen van allerlei troepen met alle gevolgen van dien. Er heerste grote armoede. Vandaar dat alles door de bestuurders werd aangegrepen om de armoede te bestrijden. Bakel probeerde het probleem op te lossen door zijn turf te gaan verkopen aan mensen buiten de regio, dit wil zeggen aan mensen die buiten Aerlebeeck, Bakel of Helmond woonden. Dit nu was volgens de overeenkomst die de drie plaatsen met elkaar hadden gesloten met betrekking tot het beheer van hun peelgronden, niet toegestaan.

Het was Aerlebeeck die aan de bel trok en die samen met Helmond een procedure startte bij de Raad van Brabant in Brussel om Bakel alsnog te dwingen zich aan de gesloten overeenkomst te houden, nadat onderling overleg hierover niets uitgehaald had.

Gedurende twaalf jaar werd er geprocedeerd tussen de bondgenoten. Het was veelal een schriftelijke procedure die gevoerd werd door de advocaten van de twee partijen. Het was tevens een zeer schimmige procedure waarbij de indruk ontstond dat de ambtenaren in Brussel niet onpartijdig waren.

Bakel was de grote winnaar in dit geschil. Het mocht turf blijven verkopen aan buitenstaanders. De enige concessie die ze moesten doen was dat ze lijsten dienden bij te houden aan wie ze de turf verkochten en hoeveel. Pogingen van Aerlebeeck en Helmond om de controle daarover in eigen hand te krijgen mislukten. Dus kon Bakel wat dat betreft volledig zijn eigen gang gaan.

Vreemd genoeg bleef de samenwerking tussen Aerlebeeck, Bakel en Helmond in stand. Alleen het peel reglement (de zgn. keuren en breuken) werd aangepast. Ze waren ondanks de onderlinge tegenstellingen ervan doordrongen dat samenwerken bitter noodzakelijk was gezien de houding van de andere buren in de Peel.

Al snel was er ruzie met Venray. De Venrayse autoriteiten hadden een aantal Bakelnaren die heideplaggen aan het steken waren op naar hun mening Venrays gebied, laten arresteren en laten opbrengen naar Venray.

Daar werd snelrecht gepleegd en de betreffende mannen konden huiswaarts keren zodra ze een behoorlijke boete betaald hadden. Deze aanhouding leverde natuurlijk weer het nodige gekibbel op omdat die van Bakel het niet eens waren met de opgelegde boete. Het gebied bij de grenspaal de Staeck was betwist gebied. De grens bij de Staeck werd gevormd door de waterkering, waar ten oosten daarvan het water naar de Maas stroomt en ten westen daarvan richting de Aa, maar waar nu precies die waterkering lag kon niemand zeggen en zeker niet in tijden van droogte. Dat kon goed een honderd meter naar het oosten of naar het westen zijn! Er werden conferenties ter plekke georganiseerd, notarissen werden ingeschakeld en oude tot zeer oude getuigen werden opgeroepen. Dit alles leidde er toe dat oplaaiende ruzies weliswaar gesust werden, maar de onderlinge conflicten bleven bestaan!

 

Conflicten elders in de Peel

 

Niet alleen Aerlebeeck, Bakel en Helmond lagen met elkaar overhoop met betrekking tot de Peel, ook andere zowel Brabantse als Limburgse plaatsen hadden met elkaar of over en weer conflicten.

In 1602 getuigden drie Venrayse inwoners van rond de zestig jaar voor de schepenen van Deurne over de grenspaal tussen Venray en Deurne, genaamd Langerijseren.

Over deze paal was altijd al veel te doen geweest en de plaatsbepaling van deze paal vormde vaak een groot twistpunt tussen Venray en Deurne. Het was dan ook wonderlijk dat inwoners van Venray ten gunste van deze Brabantse gemeente getuigden. Hun getuigenis verklaarde meteen ook waarom een exacte plaatsbepaling van deze grenspaal zo moeilijk was: zij "houden voer Lang Rijseren dije twee hoirstens, liggende ontrent notander het teken, ofte berghken .. .. ..., als sij hen voerouders oijck altijt sulcx hebben hoeren seggen deselve voerschreven plaetsen Langrijseren te wesen". Een van de getuigen had meer dan vijftig jaar schapen gehoed op de hei en hij had dikwijls op de bovengenoemde "hoirstens" zijn lunchpakket opgegeten. Zijn ouders noemden die plek altijd de Langerijseren.

De grenspaal stond dus bij twee kleine heuvels. Dit zullen echter ongetwijfeld niet de enige heuveltjes in de Peel zijn geweest, maar op die plek zullen zij waarschijnlijk wel opvallend zijn. Er was in ieder geval weinig houvast in het redelijke monotone landschap van de Peel en een paal was nu eenmaal gemakkelijk te verzetten.

Of deze verklaring ertoe bijgedragen heeft, is niet bekend, maar het bleef in de jaren erna aan dit stuk grens tussen Venray en Deurne rustig. Pas op 21 augustus 1628 trok er een gezelschap hoge heren, bestaande uit het schepencollege van Venray met aan het hoofd de drossaert Johan van Wittenhorst en als tweede man Jeronimus de Gaule, cancelier van het hertogdom Gelre en het voltallige schepencollege van Deurne de Peel in om formeel een grenspaal te plaatsen op de Langerijseren. In hetzelfde verslag echter zit een duidelijke adder onder het gras. Die van Deurne maken melding van een grenssteen, indertijd gelegd en opgetekend op een kaart, die behoorde bij de oorkonde van de hertog van Brabant, Philips van Bourgondië uit 1465, waarin de grenzen van de Deurnese gemeijnt nog eens vastgelegd werden. Venray echter had in hun "vercrijgbrieff" een andere grens staan, nl. daar waar "de wateren herwaerts en derwaerts" liepen, m.a.w. de beroemde of beruchte waterscheiding: ten oosten stroomde het water richting Limburg (en de Maas) en ten westen ervan richting Brabant (richting de Aa). We hebben al eerder gezien bij een conflict tussen Bakel en Venray hoe moeilijk die grens was.

 

Ook de noorderburen in de Peel, Gemert en Sint Anthonis, bleven niet van ruzie verschoond. Op 6 september 1621 bezochten de schepen van Gemert en van Sint Anthonis gezamenlijk de Peel en wezen ieder op hun beurt de grens aan zoals zij meenden dat die zou lopen. Het bleek echter dat ze elk een andere grens aanwezen en dat uiteraard ten koste van elkaar. Ter plaatse kwamen ze er niet uit. Ze volstonden er mee te constateren, dat er verschil van interpretatie was. Dat werd alleen maar genoteerd. Beide partijen waren immers niet gemachtigd om te “palen”, met andere woorden om officieel een grens vast te stellen. Wel kwamen de partijen overeen dat ze het bewuste stuk Peel gezamenlijk zouden mogen gebruiken met behoud van beider rechten op dit stuk, zoals ze dat meenden te hebben.

Ondanks deze afspraak moet het voor de betrokken mensen, vooral die van Gemert toch een teleurstelling zijn geweest dat er geen resultaten waren geboekt. Van Gemert was immers praktisch het gehele schepencollege gekomen, achttien personen in totaal. Sint Anthonis had slechts twee functionarissen afgevaardigd, nl. de schout en de rentmeester. Er was dus een overmacht aan Gemerts volk naar de Peel gekomen en dan nog geen resultaat boeken! Op de terugtocht naar Gemert zal dan ook vermoedelijk veel gemopperd zijn: zo'n eind lopen en dan nog praktisch voor niets!

Diplomatiek overleg In de jaren dertig en veertig, zo vlak voor de vrede van Münster waren er geen hoog oplopende conflicten. Er werden over en weer wel eens wagens klot in beslag genomen of vee geschut, d.w.z vee dat op vreemd gebied graasde werd tijdelijk in beslag genomen tot de eigenaar schutgeld had betaald. Dat die uitbleven is vermoedelijk te danken aan het drukke diplomatieke verkeer tussen de bestuurders van de betrokken plaatsen aan beide zijden van de Peel. Daarin speelde de heer van Rixtel en Aerlebeeck, Johan van Oudart en later ook de heer van Helmond, Alexander van Cortenbach een belangrijke rol.

 

 

Als heren van stand werden ze geaccepteerd als bemiddelaars. Ook de secretaris van Aerlebeeck, Hendrick Verbeeck speelde als rechterhand van Johan van Oudart in dit geheel een niet onbelangrijke rol.

Zo is er een uitvoerig verslag, gedateerd 23-10-1641 van een ontmoeting tussen een afvaardiging van Venray en een van Bakel c.s. Deze laatste stond onder leiding van Johan van Oudart. De aanleiding voor deze ontmoeting was, hoe kan het ook anders dat de inwoners van Bakel bij de grenspaal de Lange Rijseren te ver op Venrayse heide hadden geplagd en schapen hadden laten weiden. Ze waren wederom in de Peel samengekomen met de bedoeling de grenspalen te inspecteren om zich een goed oordeel te kunnen vormen.

Opvallend in dit verslag is dat ze maar heel moeilijk concreet kunnen aangeven hoe nu precies de grenzen lopen. Het landschap is blijkbaar zo eentonig van aard dat er nauwelijks sprake is van vaste, blijvend herkenbare punten. Het gevolg hiervan is een eindeloos gesteggel.

Voor de eerste maal in de geschiedenis in dit al eeuwen lopende conflict wordt melding gemaakt, van het bestaan van kaarten, waarop de loop van de grenzen zou zijn aangegeven. Maar noch die van Bakel c.s., noch die van Venray konden een kaart laten zien. Oudart gaf te kennen dat er mogelijk wel een kaart was, maar het zou ook mogelijk zijn dat die niet eens bestaan had. Hij wist er dus niets van!

Dus probeerde men weer op de oude manier de grens opnieuw vast te stellen, maar dat leidde alleen maar tot meer gekibbel. Dat zagen beide partijen gelukkig op tijd in. Voorgesteld werd om een commissie van zes wijze mannen - van iedere partij drie - te vormen, die de zaak eens goed zou moeten bekijken aan de hand van de bestaande stukken. Twee heren werden door de bestuurders van beide partijen benoemd; hun derde collega zouden de twee heren zelf mogen kiezen.

Na heel wat gedelibereer werden ze het daarover eens. De commissie zou binnen veertien dagen zijn eerste vergadering houden. Op het allerlaatst kwam er toch weer een hobbel tevoorschijn: men kon het er niet over eens worden waar die commissie bijeen zou moeten komen. Uiteindelijk besliste het lot dat de eerste vergadering plaats zou vinden in het klooster Jeruzalem te Venray.

Over het maken van eventuele kaarten, die wellicht het probleem wat hanteerbaarder zou maken, werd in dit verslag verder niet meer gerept.

Maar zoals zo vaak in dit peel dossier, iets snel regelen is er nooit bij. De afspraak om binnen veertien dagen een eerste vergadering te houden was dan ook veel te optimistisch ingeschat. Het duurde nog tot het voorjaar van 1643 (tweeëneenhalf jaar later) voordat beide partijen elk hun twee wijze mannen hadden aangewezen.

Voor Venray waren dat Arnold Dederick Schenck van Nijddighe, heere tot Hillenraedt en Reiner van Gelre, heer tot Aerssen. Aerlebeeck, Bakel en Helmond schoven als hun sterke mannen naar voren de al eerder genoemde heren Alexander Baron van Cortenbach, burggraaf van Ter Vueren en Duijsborgh en vrijheer van de stad Helmond en Johan Oudart, heer van Aerle, Beeck en Rixtel.

Er zijn nu twee mogelijkheden: of de heren zijn meteen begonnen met hun vergaderingen en hebben zolang de tijd nodig gehad om tot overeenstemming te komen of ze hebben de zaken voor enige tijd op hun beloop gelaten. Namelijk eerst in 1646, bijna drie jaar later vinden we pas een teken van hun werkzaamheden .

De discussie bleek nu te gaan over het (laten) maken van kaarten waarop de grenzen vastgelegd zouden worden in de hoop op die manier toekomstige geschillen te voorkomen. Ze waren al zelf tot de conclusie gekomen dat het weinig zinvol was om elke partij zijn eigen kaart te laten maken. In het Venrayse verslag werd het aldus omschreven in hun bloemrijke tael: “Soo is voor eersten die Questie ende swarichheit off alsulcke carte sall gemaekt worden bij iedere partij apart, ’t welcke in effect soude maeken twee carten die sonder twijffel sullen also discreperen ende verschillen datter geen licht off bericht uijtten sal sijn te scheppen”.

Besloten werd dan ook om twee bevoegde ("gesworen") landmeters te benoemen die de opdracht zouden krijgen om de specifieke plaatsen in de Peel op de kaart vast te leggen op een zodanige professionele wijze dat de specifieke wensen van beide partijen daarin voldoende tot uitdrukking zouden komen. In het betreffende stuk stond het als volgt omschreven: "datter zal worden gemaeckt eene Carte bij twee geswooren lantmeters om d'eene ende d'anderezijde daertoe te verkiezen die welcke hen sullen vergelijcken over de aanteckening der namen vande specifijcke plaetschen der voorschreven Peel gelegen, de selve stellen in geometrijcke proportien ende der litteras vernummeren op teecken de defentien, verstandt ende interpretatien van d'eenen en d'anderen partheije". Het staat er zo ingewikkeld dat vermoedelijk de landmeters zelf er moeite mee hebben gehad om te begrijpen wat ze nu moesten doen, laat staan dat ze er mee uit de voeten konden. Het probleem werd dus op het bordje van de landmeters gelegd. Daarnaast werd alsnog besloten om ieder een eigen kaart te laten maken. Deze kaarten zouden tegelijk met de officiële kaart van de landmeters uitgewisseld worden.

Dit had evenwel toch nog de nodige voeten in de aarde. Op 12 december 16469 werd een vergadering uitgeschreven, waarop de kaarten gepresenteerd zouden worden. De afgevaardigden van Venray hadden hun kaart klaar en waren bereid die over te geven via de eveneens aanwezige wijze mannen. De vertegenwoordigers van Aerlebeeck, Bakel en Helmond echter hadden hun spullen niet klaar. Pas in de loop van de middag zou hun dat pas gelukken. Daarop dreigde Venray hun belofte tot uitwisseling niet gestand te doen. Ze werden daarin gesteund door het comité van wijze mannen. Door de houding die de wijze mannen innamen, waren de vertegenwoordigers van Aerlebeeck c.s. wel gedwongen bakzeil te halen en boden alsnog hun materiaal ter uitwisseling aan. Nadat de kaarten uitgewisseld waren, kwam er zoals te verwachten was kritiek op. Een aantal palen op de kaart werden door beide partijen zonder problemen geaccepteerd. De Pael Springel-beeck werd door beide erkend als zijnde de grens tussen Venray en het Land van Cuijck. Ook de plaats van de Langerijse Pael werd niet bestreden. De Venrayse bestuurders waren het niet eens de plaatsing van de lijn vanaf de Langerijse Pael naar de Gemertsche Pael op de Brabantse kaart. Dat zou teveel in hun nadeel zijn. De Brabanders gaven echter niet zo maar toe; dus er ontstond weer een patstelling. Maar men was niet helemaal uitgepraat met elkaar; er werd een nieuwe vergadering gepland op 8 oktober 1646.

 

Veranderde politieke omstandigheden

 

 

Terwijl in onze regio het comité van wijze mannen probeerde gezamenlijk een oplossing te vinden voor hun conflicten met hun Limburgse buren, stonden elders in het land de ontwikkelingen niet stil. De Tachtigjarige Oorlog liep op zijn einde.  De oorlogvoerende partijen waren te Münster aan het onderhandelen over vrede. Inmiddels was zoveel al duidelijk geworden dat Brabant Staats-Brabant zou worden en dat de grenzen in de Peel een landgrens zouden worden. Problemen over de landsgrenzen dienen op staatsniveau te worden opgelost.

Het was de hoofdschout van Peelland, Cornelis Proening van Deventer die dan ook aan de bel trok. Hij schreef op 3 oktober 1646 een brief aan Alexander van Cortenbach, heer van Helmond en Johan Oudart, heer van Rixtel waarin hij om opheldering vroeg over de stappen die zij gezet hadden als lid van het comité van wijze mannen en gelastte hen tevens te stoppen met hun werkzaamheden zolang als hij nog geen zicht heeft over wat er werkelijk gebeurd is in de Peel en zolang niet duidelijk is wat tot wiens bevoegdheden behoorde.

Het blijkt dat hoofdschout Cornelis Proening van Deventer min of meer handelde in opdracht van hoger hand. Immers veertien dagen later ontvingen de heer van Helmond, de heer van Rixtel en de presidentschepen van Helmond, Becx, een brief van de Raad van State waarin zij gesommeerd worden niet op eigen gelegenheid een limietscheiding te maken tussen Brabant en het Overkwartier van Gelderland.

Zowel de heer van Helmond als de heer van Rixtel voelden zich min of meer in hun hemd gezet. Zij schreven dan ook aan de Raad van State dat ze helemaal niet van plan waren geweest om op eigen houtje nieuwe grenzen vast te stellen. Ze waren bezig om conflicten op te lossen, niet meer en niet minder. Het moge duidelijk zijn dat zij hun pogingen staakten. Het bleef dus zoals het was, onduidelijk en de situatie leek rijp voor nieuwe conflicten.

Intussen maakten de bestuurders van de Brabantse dorpen die bij dit grensconflict betrokken waren voor zichzelf de balans op en toen bleek dat de onkosten die met al dit geruzie gepaard gingen nogal hoog opgelopen waren. De personen die telkens maar vergaderingen hielden hadden nogal wat verteringen gemaakt en de wijze mannen zullen evenmin voor niets gewerkt hebben. De gemaakte kosten werden gelijk over Aerle, Beeck, Bakel en Helmond verdeeld. Het waren de Beekse bestuurders die hierover aan de bel trokken. Het Beekse schepencollege onder leiding van de nieuwe heer van Beeck, Philips Baron van Leefdael, die kort van te voren de Heerlijkheid Beek, die afgescheiden was van Aerle, had gekocht, tekende protest aan. Deze onkosten waren in rekening gebracht zonder dat zij daarvoor last hadden gegeven. Zij waren dan ook niet van plan om deze kosten te betalen, tenzij zij daartoe gedwongen zouden worden. Om er zeker van te zijn dat hun klacht aanhoord werd, hadden de Beekse bestuurders een en ander door notaris van Camphen laten vastleggen en door deurwaarder Jan van Meer laten bezorgen bij de betreffende heren in Helmond. De uitkomst van dit protest konden we niet vinden. Vermoedelijk heeft het niets uitgehaald en dien- de Beek de rekening uiteindelijk toch te betalen.

 

Ruzie met de Brabantse buur Deurne

 

Vanaf 1630 begon het te rommelen aan de grens tussen Deurne en Bakel en in de jaren vijftig van diezelfde eeuw namen de conflicten in hevigheid toe. Het feit dat de heerlijkheid Deurne intussen in andere handen overgegaan was, is hier mogelijk debet aan. In 1651 werd Rogier van Leefdael heer van Deurne, nadat hij de heerlijkheid had gekocht. Duidelijk werd dat onder zijn bewind een andere wind ging waaien. De vorige eigenaresse Margareta Wilhelmina van Wittenhorst vrouwe van Deurne bemoeide zich weinig met de gang van zaken in haar heerlijkheid en liet het beheer helemaal over aan de presidentschepen in die periode, Otto de Visschere, die zich min of meer als heer van Deurne ging gedragen. Rogier van Leefdael echter nam zelf de regie in handen en ging de touwtjes strak- ker aantrekken. In Deurne brak een tijdperk met conflicten over van alles en nog wat aan.

Rogier van Leefdael woonde zelf niet in Deurne, maar was meestentijds inwoner van 's-Hertogenbosch. Hij had daar hoge functies: o.a. was hij rentmeester generaal van de geestelijke goederen. Hij beheerde in die functie de goederen van de katholieken die na de vrede van Münster in beslag genomen waren. Hij was een goed jurist en in die hoedanigheid had hij met name in Den Haag een goede naam en dito contacten opgebouwd.

De komst van Rogier van Leefdael had ook gevolgen voor de limietconflicten in de Peel. Hij stond op zijn rechten en wilde die ten gelde maken. Hij wilde van zijn heerlijkheid een rendabele zaak maken. Zoals gezegd, hij was een goede jurist die zijn zaakjes kende en daar gebruik van maakte. Uiteraard kwamen zijn goede contacten met de bestuurders in het verre Den Haag goed van pas. Dat kostte hem de nodige reizen naar het verre Den Haag, maar slechter werd hij er niet van.

 

De slag om Eijssenput

 

Het begon allemaal bij Eijssens Put en in het verlengde ervan de Langerijseren.

In 1631 tekenden de schepenen van Deurne een verklaring op van oud-president Anthonis Hanrick Goloffs, die toen al de respectabele leeftijd van 75 jaar had. Hij bezocht met de schepenen de plek en verklaarde ter plaatste dat "het puttien oft rond cuijlken staende omtrent vijff treijen buijten den loop naest Melis, oft Baeckellopende boven ende teijne het Eusselvelt nu toebehorende Jan Gevaers van Doerne, is genaempt en geheeten den Eijssensputte, volgens de caerte eertijts bij de naegebeuren van Doemen (ver)cregen." Hij had dat zijn ouders en ook zijn grootouders vaak horen vertellen en in zijn jonge jaren had hij er zijn vee (schapen?) gehoed. Er was dus ruzie met Aerlebeeck, Bakel en Helmond ontstaan over de plaats van de puts. Immers ruzie met Bakel betekende automatisch dat ook Aerle, Beek en Helmond erbij betrokken werden. Het college van peelmeesters was de partij die zich met deze aangelegenheden bemoeide.

Het lag blijkbaar allemaal heel gevoelig. Dit bleek uit een ondervraging die kort daarop door de schepenen van Deurne plaatsvond en waarbij men teruggreep op een incident dat zesentwintig jaar daarvoor had plaatsgevonden. Toen had een inwoner van Bakel voor de grap "dri voeten" verder op Deurnes grondgebied een nieuwe kuil gegraven om daarmee aan te geven hoe gemakkelijk het was om met de grens te sjoemelen.

 

 

De situatie was blijkbaar zeer ingewikkeld en werd allerminst bevredigend opgelost want een hele reeks getuigen werd daarna nog door notaris Cluijtmans uit Helmond gehoord die stuk voor stuk ervan overtuigd waren dat "Eijssensputte aldaar gelegen is over eenen lope oft grave aldaer naest Baeckel". Essentieel is dat Eijssens Put gelegen is over een loop of beek, waarbij vaak als afstand een "roije" (roei?) wordt genoemd. Al deze getuigen verklaarden dat Eijssens Put de grens was tussen de gemeijnt van Deurne en van Bakel.

Het bleef onrustig aan de grens tussen Bakel en Deurne. Deurnese schepenen constateerden herhaaldelijk dat mensen uit Bakel of Helmond turf staken op de gemeijnt van Deurne. Protesten hielpen daar niet bij. Rond 1643, zo blijkt uit archiefstukken, liepen de spanningen op.

De bestuurders van Deurne namen een tweetal advocaten in de arm. Zij adviseerden schout en schepenen gezien de onzekere tijden, waarbij Spanje en de Republiek der Nederlanden twisten over de Meierij gerechtelijke stappen te ondernemen tegen Aerle, Beeck, Bakel en Helmond. Schout Otto de Visschere had de moed om zelf naar Bakel te gaan om het verzoek daar openbaar te maken.

Deze actie van Deurne lokt uiteraard een tegenactie op. Het college van peelmeesters nam op haar beurt de bekende notaris Wijtvelt in de arm, die in zijn stuk  Deurne op zijn beurt beschuldigde van allerlei overtredingen in de Peel.

De bestuurders van Deurne hadden voorgesteld om een conferentie over de limiet-problemen te houden. De peelmeesters gingen bij monde van notaris Wijtvelt akkoord met dat voorstel.

Twee jaar later, in 1645, bleek echter deze conferentie nog steeds niet te hebben plaatsgevonden. Er was in het najaar van 1643 wel een datum afgesproken, maar uit een brief van Schout Becx van oktober 1645 aan zijn collega in Deurne bleek dat de conferentie "door crijgsoorloghsluijden hieralomme alsdoen swevende niet en is gecomen tot effects". Door rondzwervende soldaten was het blijkbaar nogal gevaarlijk om zich over eenzame wegen te begeven.

In diezelfde brief stelt Becx een nieuwe datum en plaats voor. Deze conferentie in herberg de Wildeman te Helmond ging wel door en resulteerde in een afspraak dat Deurne de dichtgegooide of gegroeide Eijssens Put opnieuw zou vegen onder toezicht van de onpartijdige schepenen van Vlierden. Dat gebeurde op 10 oktober 1645.

 

 

                                                                                                                                                                                                           Terug