Terug naar De Pegstukken

 

2.1 Standerdmolen op de Molenheide (1348-1811 / 1811-1836)

 

De eerste windmolen, welke volledig op Schijndels grondge­bied heeft gestaan, stond in de Molenheide en was gebouwd als een houten standerdmolen. De Schijndelse tiendenkaart uit het jaar 1757, welke thans nog op het gemeentehuis bewaard wordt, situeert de molen aan de Molendijk. Een Bossche sche­penakte d.d 3 oktober 1415 (Den Bosch R.1189 fo1.206), spreekt van "de windmolen tussen Berlikum en Scijnle". Een­zelfde akte van het jaar 1384 noemt hoeve "Int Lyesscot" bij de windmolen te Scijnle.

Aangaande het jaar van stichting van de Schijndelse windmolen is het volgende bekend. Tussen de perkamenten stukken van het gemeentearchief bevond zich, vóór de brand van het gemeente­huis, een notitie gesteld op gewoon papier, welke luidde: Me­morie "Den uytgeef brieff van den Molen van Schijndel is van den jaere 1346 van Hertog Jan (III) van Brabant Ende van Her­tog Philips van den 22en July 1463." De notitie is in eind 17e-­eeuws handschrift opgesteld. De Schijndelse molen zou derhal­ve, blijkens deze memorie, zijn gesticht in 1346. Beter zou het zijn geweest, indien de steller van deze memorie er bij had ge­schreven, waar hij zijn wetenschap vandaan had gehaald.

 

Op vrijdag na Passiezondag van het jaar 1348 beloven de heer Leunis van Erpe, pastoor van Oss, Egidius van Ghele en Henric van Houtum, een cijns van 116 "pont" aan heer Jan van Wij­fliet, ridder, heer van Blaersfelt.

Als onderpand voor nakoming van die belofte werd door hen gesteld, de Schijndelse windmolen met de olieslag en het dwangrecht. Men mag aannemen, dat de belovers toenmaals ei­genaren waren van de hier bedoelde molen.

 

Op maandag, na zondag Reminiscere anno 1369, verkopen Aert Gielisz. van Ghele en Yewan van Vanderic, als man van Oda Gielis van Ghele, aan Hendrik Blys van Zeelst, een pacht van 3 mud rogge, uit de helft van de windmolen te Schijndel en uit de helft van de wa­termolen ten Steen in Berlicum (Middelrode) (Den Bosch R.1202, F. 47). Interessant kan het zijn, hier tevens te vermelden, dat diverse malen gebleken is, dat ook in latere jaren beide molens tegelijk verkocht of verhuurd werden aan een en dezelf­de persoon.

 

Gedurende de 15e eeuw waren deze molen en de watermolen ten Steen te Berlicum-Middelrode, gelegen op de Aa, in eigen­dom van vier families, waarvan familie Van Beke de belangrijk­ste was. Vast staat dus, dat de Schijndelse windmolen in ieder geval in 1348 reeds bestond. Deze feiten blijken uit een akte van uitwinning (= executoriale verkoop) d.d. 9 mei 1460, die aan­wezig is op het rijksarchief (deze akte staat in het schepenregis­ter R.1801, fo1.12 van 's-Hertogenbosch). Krachtens deze akte van uitwinning werd Arnold Stamelaert in 1460 eigenaar van de beide molens, door middel van inbeslagneming, hetwelk door hertog Philips de Goede in 1463 werd bevestigd.

 

In 1490 nog, toen beide molens eigendom waren van het Groot Gasthuis in Den Bosch, verkregen door schenking van Arnold Stamelaert in 1465, werden zij tegelijk en aan één en dezelfde persoon, voor de tijd van zes jaar verpacht (Den Bosch R.1259, F.214). (1)

Zo werden de windmolen van Schijndel en de watermolen ten Steen in 1488 aan Jan Smolders van Uden verpacht en in 1496 aan Lambertus van Gerwen. Dit tegen betaling van diverse cijn­zen.

 

De molen is een aantal malen op dezelfde plaats herbouwd.

In de nacht van 3 op 4 maart 1716 werd de molen door een zware storm vernield en in 1808 werd hij door bliksem getrof­fen.

"De Schijndelse windmolen bleef in de Molenheide staan tot het jaar 1812, toen hij werd verplaatst naar de plaats waar thans nog steeds de ronde stenen bergkorenmolen aan de Hoofdstraat staat." (2)

 

De Rotterdamse Courant 1811, no.64, dinsdag 4 juni meldt evenwel:

"De molenmaker A. Hombergen te Udenhout wonende, is be­zig om de koornmolen van Schyndel, de grootste uit dit depar­tement, in deszelfs geheel, omtrent een half uur verre, te ver­voeren, waartoe hy reekent veertien dagen noodig te zullen hebben; vorderende yder dag tweehonderd stappen. Het zon­derlinge, zoo wel als de eenvoudige bewerking, wordt door ve­len bewonderd." (3)

Het lijkt er dus op, in tegenstelling tot de andere bron, dat de molen reeds in 1811 verplaatst is, en niet pas in 1812; gezien de afstand van de verplaatsing naar zijn nieuwe plaats wordt hier in elk geval ook de molen op de Molenheide bedoeld.

 

Dat er reeds op 12 september 1808 gedacht werd aan verplaat­sing van de windmolen, blijkt uit de volgende bepaling voorko­mende in het huurkontrakt, opgemaakt op laatstgenoemde da­tum, ten overstaan van schepenen van Schijndel: "Ingeval de verhuurders mogte goedvinden binnen voors. huurjaren voors. molen te verplaatzen, en nader bij deesen dorpe te stellen, zal den huurder zich zulks moeten laten welgevallen …… "

 

Dat er in het jaar 1823 nog steeds een houten standerdmolen was welke naar de Hoofdstraat was overgebracht, wordt duide­lijk uit het huur kontrakt d.d. 24 juni 1832, opgemaakt door no­taris J. van Beverwijk. Artikel 10 van dit kontrakt bepaalt, dat de verhuurders o.a. te hunnen laste moeten houden "de kast van de molen, dat de zon beschijnd en de regen bevocgtigd...".

 

Tijdens de zware storm van 20 november 1836 bezweek deze verplaatste houten standerdmolen. Op dezelfde plaats werd in 1837 een nieuwe stenen bergkorenmolen gebouwd, thans nog steeds op deze plaats gesitueerd, aan de Hoofdstraat nummer 40.

 

 

 

 

 Terug naar De Pegstukken