Terug naar HET HART van DE PEEL
Verantwoording
De wonderlijke wereld die de Peel eens was, verschraalt.
In mijn
kinderjaren bezocht af en toe een klotkar ons dorp. Zij verwees naar de Peel
maar tot mijn verbeelding sprak ze niet. Er rammelden zovele karren over de
straatstenen. Of die turf, kolen of kool, bier, hooi of mest vervoerden, voor
een kind was dat niet van belang.
Tijdens de
schooljaren vertelde de meester over een vergulde helm, die te zamen met een
schabrak en nog enkele zaken, in de Deurnese Peel was opgegraven. Hij zou
toebehoord hebben aan een verdwaalde ruiter-soldaat die in het moeras zijn
eindbestemming vond. Zo 'week en moerassig' was de peelgrond. Dát verhaal sprak
tot de verbeelding. Bijna een halve eeuw later, bij het vastleggen van
'Monsters van de Peel', ervoer ik de zuigkracht van het moeras zeer intens.
Verbeelding en werkelijkheid waren elkaar dicht genaderd.
Later lazen
we de verhalen en boeken van Ouwerling, Roothaert, Coolen en Maas. Zelf nam ik
te zamen met de camera, deel aan het gebeuren in plaatsen rond de Peel. Zo ook
bij het ontginnen van peelgronden. Jarenlang reeds vormde Peelland een
vruchtbaar en boeiend werkterrein voor me, met als onderwerpen mensen,
landschappen en gebouwen. Toch duurde het tot na de Tweede Wereldoorlog voordat
ik contact kreeg met het hárt van de Peel. Het was op een vastenavond-maandag
dat ik op weg was naar de carnavalsoptocht in Venlo. De weg tussen Heusden en
Meijel ging door een eenzame streek. Langs de sloten groeide struikgewas,
daarachter, rondom, hei, bunt en moeras. Daartussen verspreide struikjes en aan
de einder, in de richting van Ospel, een enkele boomgroep. Waar het Brabantse
in het Limburgse overging, een klein woonwagenkamp. Hoe vaak was ik diezelfde
streek niet gepasseerd zonder bijzondere indrukken op te doen. Nu was er
plotseling een herkennen, de verrukking van het eerste contact tussen een mens
en een nieuwe wereld; een relatie die dwingend zou worden.
Omtrent het
hart van de Peel was mij niet veel bekend. Wat men las en hoorde was veelal
betrokken op de 'toestanden' die voortvloeiden uit het Peel-zijn. De Peel uit
de verhalen bleek een andere te zijn dan het facet dat men zelf ontdekt en
ervaart. Het ontdekken ging langzaam en schoksgewijs. Grauwen en grijzen lopen
niet te koop met hun veelzijdigheid al vernieuwen de seizoenen het leven zowel
in de natuur als ook in ons mensen. Daarbij, stilte valt moeilijker te
beluisteren dan geluid. Toch was het in de stilte dat alle wezens die in de
Peel leefden, hun bestaan openbaarden en hun verhaal prijsgaven. Zij deden dat
niet elk voor zich als alleenstaande wezens. Zij vertelden vanuit en over een
wereld die één in wezen was. Zij leefden te zamen.
De inbreuk
van de mens op dit landschap was niet groot geweest. Hij groef wel in de bodem
en haalde er 'schatten' uit, maar hoe weinig veranderde daardoor het gebied.
Men zou mogen zeggen dat door dit ingrijpen het landschap veelzijdiger en
boeiender werd. De sloten en de verveende stukken land liepen in de winter vol
water en in het voorjaar en de zomer kregen kruiden, planten en struiken
opnieuw een kans. Het was als met de hopen en hoopjes turf, zij groeiden en
verdwenen naargelang het seizoen, maar ieder jaar kwamen zij terug om grond en
horizon te verlevendigen. De Peel bleef zich-zelf.
En die
mens? Ook hij veranderde maar weinig. Zijn pet kon vervangen zijn door een
hoed, de pijp door een sigaret, klompen met beenkappen door laarzen, de
peelmens werkte met zijn vertrouwde gereedschap zoals vroeger, hard en
gedurende vele uren. Hij nam ook zijn tijd: de dagen waren lang, de Peel was
ruim. Zo ruim dat machines er binnenreden en het werk overnamen van de mens. De
Peel betekende niet meer 'een week en moerassig streek land daar men turf
uitgraaft om te branden'. Turf om te branden had zijn tijd gehad.
Het beeld
van de eenzame peelwerker is verdwenen. Gelukkig voor hem? hij had zo'n zwaar
werk. Jammer voor hem? hij had er zijn grotere vrijheid. Wat bleef is de
'dierentuin', ontstaan en gevormd door de zon, de regen en de wind in veen, in
water en in sneeuw.
Martien Coppens
januari 1978
'De Peel is
een week en moerassig Streek Land daar men Turfuitgraaft om te branden'.
(Kaart van de heikant - zuidelijk deel v.h. Land van Ravenstein- circa 1760).