Verhael van de Peel – deel 1 door Ludo Boeijen en Martin Philipsen Terug
Inleiding
"Verbaal gehouden bij
de heeren Lestevernon en Velters, Uw Hoogmogenden Commissarissen decideurs,
gaande naar Maastricht, gecommiteerd en geauthoriseert bij Uw Hoog Mogenden
Resolutie van 4
julij 1716 om met de Heeren Commissarissen van sijn Majesteit den
Coning van Pruisen, van de Peel inspectie te nemen, daar over te confereren en
de differenten in der minne te reguleren en in te schicken, als blijckt onder 1.
Na dat wij ons tot de reijse
na Maastricht hadden gereed gemaeckt, hebben wij de eere gehad op den 4e
augustus van Uw Hoogmogenden afscheid te nemen, en sijn daar op de volgende dag
uijt den Hage vertrocken, en den 6e in Den Bosch gearriveerd, alwaer we ons
drei daegen hebben moeten ophouden om af te waghten de narigte (bericht,
red.)van de aankomste van de Heeren Commissarissen van Pruisen in de Peel, die
ons bij missieve (brief, red.) onder nl: 2 kennisse gaven den 10e te Gemert te sullen
sijn, waar op wij den 10e deeser derwaerts sijn vertrocken mede nemende een
escorte, de wijl wij geinformeerd waren, dat wegens de groote animositeit
(vijandigheid, red.) tusschen de boeren in de Peel, deselve tot
feijtelijckheden (moeilijkheden, red.) souden kunnen komen.
Op onse aankomst tot Gemert,
sijn de Pruisische Heeren, die reeds daar aangekomen waren, ons aanstonds komen
sien (bezoeken, red.), en daarop des anderen daags de contravisite hebben
afgelegd, sijn wij daar na in conferentie getreden……….
Zo begon het verslag van de
heren Lestevernon en Velters aan de Staten Generaal. Zij hadden van de regering
de opdracht gekregen af te reizen naar Gemert om met de afgevaardigden van de
Koning van Pruisen definitief de grensgeschillen in de Peel te regelen. De
onderhandelingen die te Gemert begonnen, leidden uiteindelijk tot het Tractaat
van Venlo van 20 november 1716. Dit verdrag maakte zo goed als geheel een eind
aan de al eeuwen durende grensgeschillen van de Peel, waar hele generaties van
bestuurders van zowel aan de Limburgse als aan de Brabantse kant bij betrokken
waren. De ruzies om de grenzen, of ook wel limieten genoemd, veroorzaakten veel
leed en ellende, vooral bij de gewone mensen. Wederzijds werd vee in beslag
genomen. Soms ging men elkaar met stokken en wapens te lijf en een enkele keer
vielen er zelfs doden te betreuren. En dat alles om een gebied dat als
ontoegankelijk en gevaarlijk bekend stond.
Wat heeft nu Beek en Donk
met de Peel te maken, zo zou men zich af kunnen vragen, immers het grenst
helemaal niet aan de Peel en heeft ook anderszins weinig raakvlakken met de
Peel. Het enige wat nu nog enigszins herinnert aan de Peel is een tweetal
straatnamen, nl. de Peeldijk en de Peeleindsestraat.
De mysterieuze Peel heeft nog steeds iets aantrekkelijks
Het is echter verrassend te ontdekken dat Beek en Donk van oudsher, eigenlijk al vanaf de late Middeleeuwen, niet geringe belangen in de Peel had. Op 1 maart 1326 verkocht Jan II, hertog van Brabant namelijk stukken Peel aan de inwoners van Bakel, Aarle en Beek, waar ze vrijelijk turf konden steken en konden plaggen. De beschikking kunnen hebben over een stuk Peel was voor dorpen als Aarle en Beek van groot belang.
In deze reeks artikelen
willen wij nagaan hoe Beek en Donk bij de Peel betrokken was, welke rol de Beek
en Donkse bestuurders in het beheer en het gebruik van de Peel hadden en
uiteraard willen wij ook bekijken bij welke conflicten de diverse bestuurders
betrokken waren, wat de reikwijdte van deze conflicten was en wat de invloed
van het gemeentebestuur was op de uiteindelijke oplossing van deze conflicten.
We beginnen met de uitgifte
van de Peel aan de inwoners van Aerlebeeck, Bakel en Helmond en de problemen
die kort daarna al opdoemden, vervolgens werken we toe naar het eerste traktaat
van 1553. Dit eerste verdrag was een poging om de als maar toenemende
grensgeschillen in de hand te houden. Daarbij dient wel vermeld te worden dat
de grenskwesties in de Peel vaak niet alleen van regionale betekenis waren. De
Peel was tevens een grensgebied van soevereine staten en als zodanig ook
onderwerp van ruzie. Dit traktaat bracht echter niet de nodige rust in de Peel
regio. Praktisch de hele 17e eeuw door vonden er allerlei onenigheden plaats
met even zovele pogingen om de problemen op te lossen. De hoogtepunten van deze
problemen zullen we gaan behandelen en proberen inzichtelijk te maken.
Tenslotte eindigen we met
het al eerder genoemde Traktaat van Venlo van 1716, waarbij de toenmalige
internationale grenzen tussen de Republiek en het Koninkrijk Pruisen werden
vastgelegd. Met die grenzen werden tevens de huidige provinciegrenzen tussen
Brabant en Limburg vastgelegd. Zoals u van mij gewend bent, geef ik voor elke
aflevering een samenvatting van het voorafgaande, zodat het Voor u gemakkelijk
is om de draad van het verhaal weer op te pakken.
De Peel, een moerasgebied
Wat betekent het woord
"Peel" eigenlijk? Peel zou afgeleid kunnen zijn van het Latijnse
woord "palus", wat moeras betekent en duidt op het moerasachtig
karakter van het gebied.
Crompvoets geeft ook
"Pedelo" als voorloper van het woord "Peel" aan. In het
woord "Pedelo" zit het woord "ped", hetgeen brijachtige
massa betekent en het woord lo, dat open plek in
het bos betekent. Het woordje lo komt nog vaak voor in naamplaatsen zoals
Venlo, Groenlo enz.
De
Peel was een groot moerasgebied. Bij de term “moeras” denkt men aan een laag
gelegen en vochtig gebied. De Peel is echter een hoogvlakte die door bewegingen
van de aarde ontstaan is. In het tijdvak Carboon, 350 tot 285 miljoen jaar
geleden, ontstonden diepe scheuren in de aardkorst, waardoor in het gebied van
het huidige Oost-Brabant en Noord-Limburg zuid-oost noord-west gerichte
landdelen, schollen genaamd, ontstonden. Deze schollen gingen ten opzichte van
elkaar tegenovergestelde bewegingen maken. Twee grote scheuren in de aardkorst
markeren de Peel. In het westen de Peelrandbreuk, die o.a. door de Mortel,
Gemert en Uden loopt en in het oosten de breuk van Tegelen in combinatie met de
breuk van Grave in het noordoosten.
Het
gebied tussen deze breuken steeg in de loop der eeuwen ten opzichte van
gebieden ten oosten en ten westen hiervan. De breuken in de aardkorst waren er
de oorzaak van dat de afwatering van dit gebied zowel naar het oosten, de Maas,
als naar het westen, de Aa en de Dommel, de Run en de Raam, maar gedeeltelijk
functioneerden. Zo ontstond de biotoop van de Peel, moerassig en nat,
nauwelijks toegankelijk, waar zich door de loop der eeuwen plaatselijk een
meters dik hoogveen ontwikkelde.
Aan de randen van de Peel is van oudsher sprake
geweest van bewoning, getuige de vele vondsten uit de diverse prehistorische
tijdperken. In de Romeinse tijd is de bewoning aan de oostzijde ervan wat
intensiever geweest vanwege het feit dat op de westelijke Maasoever een
belangrijk “heerbaan”, een weg aangelegd door het Romeinse leger liep. Deze weg
liep van Tongeren in België via Maastricht, Heerlen, Blerick en Cuijk naar
Nijmegen, waar een grote Romeinse legerplaats lag.
Kort na de Karolingische tijd werd de Peel naast een
natuurlijke grens ook een politieke grens. Door de toename van de bevolking en
het groter worden van de dorpen kreeg de Peel vanwege zijn natuurlijke
grondstoffen ook economische betekenis. Daardoor werd het voor machthebbers een
aantrekkelijk gebied.
Er ontstonden ter weerszijden van de Peel ruwweg twee
machtsgebieden. Aan de westzijde breidden de hertogen van Brabant
successievelijk hun machtsinvloed uit, en aan de oostelijke zijde deden dat de
graven van Gelre c.s. Voor een lijfelijke scheiding van de twee machtsgebieden
was de Peel uitstekend geschikt. Het was ontoegankelijk, dreigend en er deden
allerlei legendes de ronde onder de mensen, die velen de lust ontnamen om zich
alleen door de Peel te begeven.
Legers hadden al helemaal niets te zoeken in de Peel.
De doorgangen die er waren, waren weinig betrouwbaar en zeker niet geschikt
voor mensen met veel materiaal. Problemen ontstonden doordat beide
machtsgebieden aanspraken deden gelden op de Peel vanwege de toenemende
economische betekenis van het gebied.
Door de kaalheid van het landschap waren er geen vaste
punten aan te wijzen. Er waren geen natuurlijke opvallende kenmerken (niet voor
niets durfde men - en zeker niet als het donker was - in de Peel te gaan bang
als men was te zullen verdwalen). Duidelijke natuurlijke grenzen ontbraken. Grenzen moesten dus met
mensenhanden door middel van steen of paal aangegeven worden. De eerste grenzen
werden met zeer primitieve middelen getrokken. Later toen er in de dorpen ter
weerszijden van de Peel kerken met torens gebouwd werden, werden die, voor
zover ze zichtbaar waren, als richtpunten voor zichtlijnen gebruikt. Met het
vaststellen van de grenzen door middel van mensen handen creëerde men
tegelijkertijd een niet aflatende bron van conflicten.
De Peellimieten
De bewoners van de dorpen
langs de Peel hebben van oudsher in gemeenschap gebruik gemaakt van de Peel.
Men haalde er zijn turf als brandstof voor de haard in de winter, men haalde er
zijn plaggen voor de bemesting van zijn akker en men liet er zijn schapen en
runderen weiden op de uitgestrekte heidevelden.
De peel gebieden
ressorteerden aanvankelijk rechtstreeks onder de soevereine heer. In de
dertiende en veertiende eeuw ontstond de ontwikkeling dat de Peel uitgegeven
werd in leen, dan wel verkocht werd aan de inwoners van de diverse dorpen in de
vorm van gemene gronden, d.w.z. gronden die in gemeenschap door elke inwoner
gebruikt mochten worden.
Vanwaar deze ontwikkeling?
Dit gebeurde vooral vanwege sociaal-economische motieven. In de dertiende eeuw
nam de bevolking sterk toe en dit leidde tot noodzaak van intensivering van de
landbouw om aan de grotere voedselbehoefte te voldoen. Er was dus meer behoefte
aan landbouwgrond. Ook hier deed een soort marktmechanisme zijn werking. Hoe
groter de behoefte, hoe duurder het product.
Door deze ontwikkeling
werden de woeste gronden steeds meer waard en werden daardoor een steeds
grotere bron van inkomsten voor de soevereine heren. Dit kwam hen goed van pas.
Hun wijze van status voeren kostte veel geld en in tijden van oorlog dienden ze
ook nog legers op de been te brengen en in stand te houden om hun
machtsgebieden te behouden. Ook dat kostte veel geld.
Voor het in leen geven of
verkopen van stukken Peel aan de inwoners van de dorpen vaardigden ze officiële
door hen getekende en gezegelde oorkonden uit. In deze oorkonden, met de hand
op perkament geschreven in zeer breedvoerige zware juridische taal, werden de
grenzen van de in leen te geven, dan wel te verkopen gemene
gronden zo
nauwkeurig mogelijk omschreven, die een
stuk Peel van de graaf van Gelre in bruikleen kregen.
In de oorkonde van 1062 werden de grenzen met
Holthees, Vierlingsbeek, Overloon en Bakel, de Brabantse kant dus, vastgelegd.
De grenzen werden in deze oorkonde niet erg duidelijk omschreven. Zo hanteerde
men als grens de waterscheiding tussen Brabant en Gelre: "daer die
wat(er)en scheiden dat ein nae Braban(t) en and(ere) nae 't lant va(n)
Gelre". Toen al werd de Bakelse kerktoren gebruikt als richtpunt om een
(denkbeeldige) grens te trekken. Natuurlijke in het landschap herkenbare punten
werden daarbij zoveel mogelijk meegenomen.
Pas in 1401 oorkondde hertog Reynald van Gulick en
Gelre dat de inwoners van Venray de stukken peel, die ze tot dan toe in leen
hadden, ten eeuwigen dage als hun eigendom mochten beschouwen. De inwoners van
Venray waren de eersten.
Aan de Brabantse kant volgde Jan I, heer van Cuijk,
in 1308 het voorbeeld van de graaf van Gelre en gaf gronden in de Peel in
eeuwig bezit aan de inwoners van Boxmeer, Vierlingsbeek, Sambeek en Overloon.
De bewoners van VolkeI en Boekel kregen van hun heer, de heer van Herpen, hun
gemene gronden in leen in 1304.
Buiten de Peel was in het hertogdom Brabant al vanaf
1300 het in leen geven van gemene gronden op gang gekomen. Bij oorkonde van 4
december 1300 hadden de inwoners van
Beek gronden, over het algemeen woeste grond, in de nabijheid van het
dorp in leen gekregen van hertog Jan I.
Dit proces zette zich nadien
verder voort en kwamen de gronden in de Peel aan de beurt. Het eerst gebeurde
dit voor Ylierden. Zij kregen bij oorkonde van 26 februari 1326 hun Peel.
De grote uitverkoop van
peelgronden vond een paar dagen later plaats en wel op 1 maart 1326. Op die
datum liet hertog Jan II van Brabant een oorkonde verschijnen, waarbij stukken
Peel aan de inwoners van Deurne, Bakel en Aerlebeeck werden verkocht. Het stuk
Peel dat aan Deurne verkocht werd, was een blok. De omschrijving van de grenzen
was tamelijk gedetailleerd. Ten noorden van het stuk Peel van Deurne lag nog
een zeer groot woeste heide en peel grond. Het zou logisch zijn geweest als dat
aan de inwoners van Bakel verkocht zou zijn. Zou dat gebeuren dan zouden de
inwoners van Aarlebeeck en Helmond voorgoed verstoken zijn geweest van hun
turf, die ze al tijden gewend waren uit dat stuk van de Peel te halen.
Aarlebeeck en Helmond wilden uiteraard hun turf blijven halen en waren daarom
met Bakel gaan onderhandelen. Bakel, Aarlebeeck kwamen blijkbaar met elkaar tot
overeenstemming. Helmond haakte in eerste instantie af. Waarom dat gebeurd is,
is niet meer te achterhalen.
Op die 1ste maart 1326
kregen Bakel, Aarlebeeck het gehele stuk ten noorden van de Peel van Deurne in
eigendom. Bij de verkoop werd door de hertog met de zinsnede in de oorkonde
"ende dengenen die mede gequyt hebben, ende haere naecomelingen.." de
mogelijkheid opengehouden dat ook anderen nog hun aandeel in deze Peel zouden
kunnen krijgen. De onderhandelingen tussen Bakel, Aarlebeeck en Helmond waren
dus niet voorgoed afgesprongen.
Helmond besefte dat er snel
gehandeld diende te worden om niet voorgoed de boot te missen. Drie maanden later,
bij oorkonde van 1 juni 1326, kocht Helmond zich in bij Bakel en Aarlebeeck.