Belevenissen Schijndelse inwoners
DE
C.C.D.
De C.C.D. was een organisatie die in opdracht van de bezetter
moest toezien dat met name de boeren de juiste hoeveelheden graan en vee
afleverden. Voor het houden van vee werden speciale vergunningen afgegeven. Zo
mocht bijvoorbeeld voor elk gezinslid 10 kippen gehouden worden. De ambtenaren
van deze organisatie waren gerechtigd om bij overtredingen een proces verbaal
op te maken.
De C.C.D. had ook de gewoonte om onverwacht bij de boeren te
komen inspecteren. Een veelvuldige bezigheid van de boeren was het illegaal
karnen. Zo kwam de C.C.D. op een dag bij een boerenfamilie waarvan het echtpaar
een ongeveer vier à vijf jaar oude zoon had. Toen de ambtenaar op het erf kwam
vertelde de zoon spontaan dat moeder de karnton in de houtmijt had verstopt.
Bij nader onderzoek werd de karnton inderdaad gevonden en voor de ogen van de
boerin ter plekke vernietigd.
Op een ander boerenbedrijf ontdekte een C.C.D.ambtenaar dat de
boerin ongeveer 100 boterwikkels had. Wantrouwend als de C.C.D. was nam de
ambtenaar aan dat de boerin illegaal boter karnde en wilde de boterwikkels in
beslag nemen. Door tussenkomst van de zoon des huizes - die vertelde dat zijn
moeder reeds gedurende een aantal jaren deze wikkels spaarde als hobby - mocht
zij ze behouden.
PAARDEN
De Duitsers die alles konden gebruiken - zeker voor wat betreft
vervoersmiddelen - vorderden dan ook regelmatig paarden. Alleen met de
benodigde vergunningen gelukte het om zelf eigenaar van een paard te blijven.
Door veelvuldige schietpartijen en omdat de betrokken boer in de vuurlinie
woonde werd ook zijn paard in de wei zwaar gewond. De Duitsers gelasten de boer
naast het paard een kuil te graven zodat het voor hem gemakkelijker was het
paard te begraven. Nu wilde het toeval dat de eigenaar van het paard het
slagersvak verstond en vroeg aan de Duitsers of zij voor een hoeveelheid zout
konden zorgen. En midden in de vuurlinie werd een Nederlands-Duits accoord
gesloten dat ieder een deel van het vlees zou krijgen - gezouten en wel. Toen
echter enige dagen later dezelfde boer moest evacuëren had hij een volgeladen
kar met huisraad maar geen paard om de kar te trekken. Met een vriendelijk
uitziende Duitser - die ook nog bereid bleek wat behulpzaam te zijn - werd
diens paard voor de kar gespannen. De Duitser had echter wel te kennen gegeven
niet verder mee te kunnen dan tot het postkantoor. Maar de reis die ondernomen
moest worden liep van Wijbosch naar St. Michielsgestel. Bij het postkantoor in
Schijndel stopte de Duitser zoals was afgesproken, spande zijn paard uit en ging
weer terug. Het gezin kon niet anders dan de kar zelf voort te duwen. Even
buiten Schijndel ontmoetten ze toen een andere bereidwillige Duitser met een
paard en die hielp hen verder tot Huize Beekvliet. Voor het laatste deel van de
reis moesten de Wijbosschenaren weer zelf als paard fungeren.
HET ONDERDUIKADRES
In oktober 1943 klopte dokter van Oppenraay bij een familie aan
wetende dat hij hier openhartig kon spreken. Hij vroeg aan de weduwe die daar
met enkele zoons woonde of zij genegen was om onderdak te verlenen aan twee
jonge mannen. De ene kwam uit Bilthoven en de andere uit Vlissingen. Beiden
hadden weten te ontsnappen uit een kamp van de Arbeits-einsatz. De weduwe
stemde toe en beiden vonden bij deze familie een gastvrij onderkomen.
Enige tijd later stopte op het erf een auto waaruit twee
Duitsers stapten. Een van de onderduikers zat juist aan tafel omdat er gegeten
moest worden. Hij kon echter niet meer naar de bovenverdieping vluchten maar
wist zich beneden nog wel te verstoppen voordat de Duitsers binnen waren. Een
van de Duitsers sprak goed Nederlands en vroeg of er in huis onderduikers waren
- zelfs de namen en de woonplaatsen van de twee jonge mannen werden genoemd. De
weduwe bevestigde dat er gedurende enige tijd twee mannen bij hen waren geweest
maar die hadden zich aangediend als scholieren van een of andere
landbouwschool. Ze hadden gevraagd om enige tijd stage te mogen lopen en hadden
vanuit de school de opdracht gekregen om gedurende enige tijd practische
landbouwkennis op te gaan doen.
De weduwe deed voorkomen alsof ze diep beledigd was omdat de
twee haar zo hadden bedrogen. De Duitsers gaven voor hun vertrek de opdracht
dat de familie beide heren moest vasthouden als zij nog zouden terugkomen. Toen
de Duitsers vertrokken waren werd ook het vertrek van de onderduikers
voorbereid. Beide schreven een dankbrief aan de familie voor de genoten
gastvrijheid en voor de vele kennis die zij op het bedrijf hadden opgedaan. Zij
hebben de brieven in Tilburg laten posten terwijl zij zelf de richting van
Weert zijn heengegaan. Toen de Duitsers terugkwamen en de inmiddels per post
ontvangen brieven lazen reageerden ze zeer verontwaardigd en vertelden “die
schurken nog wel te zullen krijgen”.
In april 1944 maakte de weduwe en haar zoons kennis met de eerste
piloot die daar werd gebracht door kapelaan Woestenburg. Deze opvang was van
korte duur omdat hij nog dezelfde dag werd opgehaald voor verder transport. In
de maanden die volgden vonden nog 10 gealliëerden daar een veilig onderkomen.
Afhankelijk van de plaatsingsmogelijkheden in Oisterwijk bleven
zij voor kortere of langere tijd op de boerderij. Ze werden opgehaald door de
leden van de knokploeg uit Oisterwijk die dan reeds aangepaste
identiteitspapieren en treinkaartjes bij zich hadden. De langste periode van
onderdak is drie weken geweest - dit betroffen twee Amerikanen en een
Engelsman.
HET PERSOONSBEWIJS
Op een boerderij woonde een weduwe met haar zoon en een
verstandelijk zwak begaafde broer. De zoon kwam via kennissen in aanraking met
een ondergedoken Joodse man. Deze Joodse man moest op een gegeven ogenblik zijn
schuilplaats verlaten omdat de Duitsers kennelijk op de hoogte waren gebracht
van zijn verblijf.
Goede raad was duur en waar haalde men zo vlug een
persoonsbewijs vandaan zodat de Joodse man zich veilig op reis kon begeven. De
zoon bedacht zich geen moment. Hij fietste naar huis, haalde het persoonsbewijs
van zijn zwak begaafde oom uit de kast en verdween. De Joodse man was gered.
Het volgende probleem kwam echter toen de nieuwe bonkaarten moesten worden
afgehaald. De weduwe had het hele huis afgezocht naar dit bewijs maar kon het
nergens vinden. De zoon vertrok met de oom op zijn fiets naar het politieburo
en deed daar het verhaal over het verlies van het persoonsbewijs en vroeg tevens
een bewijs zodat voor de oom toch de bonkaarten opgehaald zouden kunnen worden.
Hij kreeg het bewijs maar moest beloven om thuis toch nog eens goed te zoeken.
Mocht het na enige weken nog niet gevonden zijn dan moest hij terugkomen. De
weduwe zette tevergeefs nogmaals de hele boerderij op z'n kop maar vond
natuurlijk niets. Toen de zoon na enkele weken weer terug ging naar het
politieburo kreeg hij voor zijn oom een nieuw persoonsbewijs.
HET VERDWENEN VARKEN
Gedurende de oorlogsjaren mocht men vee houden mits daar de
benodigde vergunningen voor waren verleend. Maar hier en daar zat er natuurlijk
ook clandestien wat vee. Dat was eveneens het geval bij een boer die ten
noord-oosten van de kom woonde.
Toen de C.C.D. een bliksemcontrole kwam houden trof de ambtenaar
niemand thuis - althans dat dacht hij. Hij neusde overal rond en trof achter de
kippenkooi een hok met een varken dat niet geregistreerd stond. Toen hij het
allemaal goed had bekeken vertrok hij weer. De boerin zelf was ziekelijk en had
wel wat gehoord toen zij op bed lag te rusten maar voordat zij naar buiten was
gesukkeld was de ambtenaar reeds verdwenen.
Toevallig had de buurman de C.C.D.-ambtenaar zien komen en zien
gaan en vertelde de boer over zijn bevindingen. De boer liet er geen gras over
groeien en gaf zijn vrouw de opdracht meteen een hoeveelheid water te gaan
koken en zelf vertrok hij om een slager te gaan halen. Nog dezelfde dag werd
het varken geslacht. Hierna werd het vlees goed ingepakt op de kar gelegd.
Nadat het geheel goed en zorgvuldig was afgedekt werd de kar bij de mesthoop
gereden en werd daarna vol met mest geladen. Het varkenshok werd goed
uitgeschrobt en met belangstelling werd de dag van morgen afgewacht.
En jawel - in de loop van de ochtend komt de betrokken ambtenaar
vergezeld van een collega met een brede grijns op het gezicht het erf
opgelopen. Hij vertelde de boer dat hij een proces verbaal kwam opmaken wegens
het illegaal houden van een varken. De boer reageerde zeer verbaasd en ontkende
de beschuldiging.
Hierop zette de ambtenaar koers naar het hok achter de
kippenkooi. Met verbazing moest hij constateren dat er geen varken aanwezig was
en dat redelijkerwijs aangenomen zou kunnen worden dat in zo'n schone kooi
onlangs ook geen varken gelopen kon hebben. Al briesend bleef hij rond de kooi
lopen totdat hij pardoes op een half verotte deksel van een beerput stapte en
er tot zijn middel toe in wegzakte. Druipend van en stinkend naar de beer
verliet hij woedend het erf.
HET BOS
In de omgeving van het St. Lidwinagesticht woonde een jong
boerengezin, dat de gronden richting Oetelaar had liggen. Hier sloot een
perceel bos van hoepellhout op aan. In de wei liep het vee van de boer en in de
granaatweken werd een van zijn koeien dodelijk getroffen. In de loop van de
middag zou de boer de koe in de wei gaan slachten, maar wie schetste zijn
verbazing toen hij 's middags ontdekte dat het meeste vlees al was verdwenen en
alleen de huid nog was blijven liggen. Toen enige dagen nadien in de voormiddag
de aardappelen waren gerooid bleek er 's middags eveneens een grote hoeveelheid
te zijn verdwenen. En ook nu waren er geen sporen te vinden waaruit opgemaakt
zou kunnen worden vanuit welke richting de dieven gekomen waren.
Eerst na de oorlog ging de boer in het bos kijken en ontdekte
daar een schuilplaats waar nog resten vlees en aardappelen aanwezig waren.
HET DUITSE BEZOEK
In het centrum woonde een 50-jarige ongehuwde vrouw die door
kapelaan Woestenburg ook was aangezocht om piloten te herbergen. In het geheel zijn
er daar zeven geweest. Op een gegeven dag was het vreselijk slecht weer. Het
regende erg veel. Bij haar waren op dat moment vier piloten ondergebracht. Zij
had echter maar één huissleutel en als zij het huis moest verlaten om
boodschappen en dergelijke te doen dan was de afspraak dat de piloten de deur
weer aan de binnenzijde op slot deden. Bij terugkomst rammelde ze met de klink
als teken dat er weer open gemaakt kon worden. Toen zij op die regenachtige dag
terugkwam van boodschappen doen bemerkte ze dat er voor haar een viertal
Duitsers bij haar naar binnen gingen. Later bleek dat een piloot had vergeten
om de deur te sluiten.
Bij binnenkomst vroeg ze aan de Duitsers wat dat allemaal te
betekenen had maar deze richtten meteen een geweer op haar. Niet bang zijnde
van wat er zoal gebeurde zei de vrouw: "Ho, ho, dat gaat zo maar niet. Als
jullie hier binnen willen komen dan zul je een brief bij je commandant moeten
gaan halen. En als je die nu niet bij je hebt dan ken ik maar één Duits woord
en dat is: "heraus". De Duitsers waren kennelijk geschrokken van deze
kordate vrouw die niet met zich liet spotten en duidelijk te verstaan gaf dat
zij ter plekke de baas was. Op een heel andere toon vroegen de Duitsers
vervolgens om te mogen blijven schuilen voor de regen. Na nog enige opmerkingen
gemaakt te hebben over hun fysieke gesteldheid en dat zij toch soldaten waren
en geen suikerbeestjes, stemde de vrouw er mee in dat de heren in de gang
mochten blijven staan.
Toen de onderduikers de Duitse stemmen hadden gehoord hadden zij
zich boven in de kasten in hun schuilplaatsen verstopt. Na enige tijd klaarde
het weer wat op en vertrokken de "moedige" mannen van de Wehrmacht.
Nauwelijks waren zij in de grauwe grijze regen verdwenen of de piloten kwamen
weer uit de kasten te voorschijn.
DE VERHUIZING
Een familie langs de Hoofdstraat. Reeds enkele dagen na de
luchtlandingen moesten de burgers in de Rooyse Heide hun woningen verlaten.
Nadat de Amerikanen van 21 op 22 september 1944 een gedeelte van Schijndel
hadden bevrijd en terug moesten trekken vanwege de grote Duitse tegenstand,
werd het duidelijk dat de oorlog nog niet voorbij was. De voltreffers begonnen
steeds meer op en rond de woning van deze familie te vallen. Gelukkig was de
kelder stevig gebouwd en voelde het hele gezin - bestaande uit vijf personen -
zich daar veilig. Enige dagen later kwam een bekende familie van elf personen,
vragen om onderdak. De persoonlijke ruimte in de kelder werd er wel aanzienlijk
minder door maar eenieder had er dat graag voor over. De jongste van het
gezelschap was vier maanden oud. De baby stoorde zich niet aan hetgeen rondom
hem heen gebeurde en sliep meestal rustig in de vierkante wasmand dat als wieg
dienst deed.
Omdat vanaf het spoor reeds vele huizen ontruimd hadden moeten
worden was ook dit gezin erg bang spoedig de schuilkelder te moeten verlaten.
Mede door de bombardementen werden de meubels, gordijnen, vloerkleden en
cocosmatten reeds in de woonkamer bij elkaar gezet. Het lijf-, linnen- en
wollengoed werd in een koperen wasketel gepakt en in de tuin begraven. Ook de
weck- en jamflessen verdwenen - verpakt in een aardappelkist - in de aardbodem.
In afwachting van wat er verder gebeuren zou stond de
kinderwagen startklaar volgestouwd met beddegoed en al die zaken die een gezin
dagelijks niet kan missen. Enkele dagen later - op zondag 1 oktober - kwam de
heer H. Jansen, de loco-burgemeester vertellen dat ook zij hun woning moesten
verlaten. Het was naar de locoburgemeester vertelde niet langer verantwoord om
in het huis te blijven omdat ook civiele personen en gebouwen onder vuur werden
genomen.
De zoon werd richting Boschweg gestuurd om bij kennissen te
vragen of zij nog plaats hadden in hun
kelder. O.L.Heer was met hen: ze waren van harte welkom. De dochter, gekleed in haar beste mantel en getooid met haar zondagse hoed, reed een speciekruiwagen die beladen was met allerlei goederen; vader duwde de volgestouwde oude kinderwagen voort en de zoon reed met een oude bakfiets vol beddegoed.
Enkele keren werd nog teruggegaan om toch te proberen zo veel
mogelijk goederen uit handen van de Duitsers te houden. Het gezin zat weer
veilig in een echte kelder. En ondanks dat het een ruime kelder was had ieder
nauwelijks plaats om te zitten want ook deze kelder was overvol. Voor de
maaltijden werd gebruik gemaakt van de centrale gaarkeuken die bij de
vleesfabriek van de gebroeders Geerkens was ingericht.
EEN STUK BOERENHAM
Een burgerjongen was met zijn familie vanuit Wijbosch naar de
Boschweg geëvacueerd. Op een gegeven dag had moeder erge trek in een stuk
boerenham maar die was in Schijndel niet meer te krijgen. Goede raad was duur.
De zoon ging op stap, liep dwars door de Duitse linies en kwam
in Keldonk terecht. Bij een boer aangekomen werd een geallieerd vliegtuig
aangeschoten en er kwamen twee vliegers met een parachute naar beneden.
De boer die erg bang scheen te zijn wilde de Duitsers gaan
waarschuwen. De Schijndelaar hield hem tegen en vroeg twee overall's. Hij
vertelde de beide heren mee naar Schijndel te zullen nemen omdat daar nog meer
Engelsen en Amerikanen zaten ondergedoken. Met de piloten werd - zo goed als
het ging - afgesproken dat zij onderweg hun mond niet mochten opendoen.
De piloten die er inmiddels als boerenknechten uitzagen werden
ook dwars door de Duitse linies heen geleid naar het St. Lidwinagesticht op de
Boschweg. Bij de poort stonden enkele Duitsers op wacht maar ook zij
veronderstelden dat het personeel van St. Lidwina was. Eenmaal binnen werden de
piloten aan zuster Veronica overgeleverd en in de onderaardse gewelven bij hun
vrienden gebracht. De burgerjongen stapte een dag later weer naar Keldonk om de
kleding terug te brengen zoals hij beloofd had. Voor zijn betoonde moed en voor
het terugbrengen van de kleding kreeg hij toen van de boer een stuk ham voor
zijn moeder.
DE TOCHT NAAR OLLAND
De burgers en boeren, die in de omgeving van het St.
Lidwinagesticht woonden, leefden erg mee met alles wat er in het gesticht gebeurde.
Ook zij wisten dat ze ten alle tijden een beroep op zuster Veronica mochten
doen als dat nodig was. Toen de beschietingen door de geallieerden in hevigheid
begonnen toe te nemen en ook St. Lidwina met enkele voltreffers in aanraking
kwam staken enige buurtgenoten de hoofden bij elkaar om te bespreken wat zij
zouden kunnen doen. Het was hen bekend dat de geallieerden in Olland enkele
stellingen hadden en dat van daaruit ook op Schijndel en mogelijk ook richting
St. Lidwina werd geschoten.
Enkele van hen besloten om te proberen door de vuurlinies heen
te komen en te gaan vragen aan de geallieerden om St. Lidwina verder te sparen.
Het is hen gelukt om Olland te bereiken en vonden een gewillig oor want St.
Lidwina werd vanaf die dag nog maar nauwelijks geraakt.
DE VLUCHT
Eind september moest het echtpaar van Velthoven met hun zieke
dochter vanuit hun woning - of wat er nog van over was - aan de Hoofdstraat de
aftocht blazen.
Juist voordat de familie in de kelder het avondeten wilde gaan
gebruiken, werd het huis door een zestal voltreffers geraakt. Brokken puin,
glasscherven, steengruis en stof vlogen de kelder in alsof een troep
losgebroken hellegeesten met een grijnslach van leedvermaak op hun
afzichtelijke tronies hun bachanalen vierden temidden van angstige mensen en de
nog schaarse levensmiddelen. Eenmaal bovengekomen was er een chaos te zien die
elke beschrijving tart. De keukenvloer was begraven onder glas en puin - er zat
geen ruit meer in het keukenraam en de gordijnen wapperden aan flarden in de
wind die door alle ramen en deuren heen gierde. De voordeur was achter in de
tuin terecht gekomen - stukken van de gangklokkast lagen her en der verspreid,
alleen het uurwerk was scheef tegen de muur blijven hangen - in de eetkamer lag
het zware bint van de serreschuifdeuren schuin over de tafel heen - van de
gordijnen en wandversieringen was niets meer te ontdekken, terwijl de meubels
middelpuntzoekend bij elkaar lagen als stukjes hout in een draaikolk. In de
ontvang- en studeerkamer was eveneens alles bezweken onder de onvoorstelbare
kracht van de typhoonraketten.
Door een onweerstaanbare kracht werd de familie het huis uit
gedreven. Met nog een laatste blik op het zo fel gehavende en dierbare huis -
waarvan de raamkozijnen buiten de muuropeningen uitstaken - begon zij aan de
aftocht. De vraag was echter, waarheen?
Er was geen tijd geweest om zich te verdiepen in de vraag over
hetgeen zij verloren had. De slag was zo intens groot geweest dat het gezin nog
in de verdoving leefde. De enige leus die het nog had was: nu nog zorgen voor
het lijfsbehoud. En daar begon de vlucht langs de huizen aan de overkant van de
straat. Bukkend voor het granaatvuur haastte het zich in de richting van het
raadhuis zonder
acht te slaan op alles wat verwoest was. De man droeg aan elke
arm een wollen deken dat met vier punten bij elkaar was geknoopt tot een
reiszak waarin in de haast diverse onmisbare spullen waren gepakt. Omdat hij
boven zijn krachten moest sjouwen raakte hij spoedig achter op zijn
huisgenoten. Bij het oversteken van de Kerkstraat werd hij zowel vanaf de kerk
alsook vanuit de Pompstraat beschoten met mitrailleurvuur. Hij schreef het aan
een bovennatuurlijke bescherming toe dat hij levend de kennissen aan de
overzijde van de Kerkstraat bereikte. Toen het oorlogsgeweld enigszins geluwd
was durfde zij weer naar buiten te gaan om hun tocht voort te zetten. Even
verderop woonde een andere bekende met wie hij in het verleden in diverse
organisaties had samengewerkt. Hij klopte aan en vroeg om onderdak. Het was
tevergeefs: de kelder zat al vol. Bedroefd over de teleurstelling - waar zij
niet op gerekend hadden - trok het gezelschap verder. Hij nam zich voor om dan
maar bij het St. Lidwinagesticht onderdak te vragen. Daar zou het wel lukken
omdat de zusters hem erg goed kenden. Maar de Duitse autoriteiten hadden
inmiddels verboden om nog iemand toe te laten. Het gebouw zat overvol en meer
mensen erbij zou hoogst onverantwoord zijn.
De familie begreep het en ging verder, denkend aan de H. Familie
op hun vlucht naar Egypte. Eindelijk vond het onderdak in een boerenschuur,
schuin tegenover St. Lidwina. De gezinsleden voelden zich gelukkig toen zij
door deze boerenfamilie zo liefderijk werden opgevangen en de nacht daar - al
was het in de stal - door konden brengen. Staande bij de voordeur van de
boerderij zagen zij boven het ernstig bedreigde Schijndel overal granaten
inslaan, hoorden de angstwekkende oorlogsgeluiden en waren getuige van de
brand in de gebouwen van Jansen de Wit. Eenmaal op het stro gelegen waren ze
door de grote vermoeidheid niet in staat om te slapen.
Het was alsof de wereld dreunde op haar fundamenten - de lucht
was gevuld met een oorverdovend gegier, gefluit, gedonder en gekraak. Groot was
de bezorgdheid van de boer die hen na elk bombardement gerust kwam stellen. Een
heterogener gezelschap zal de stal nog nimmer hebben gehad en onder
omstandigheden als deze werden er geen eisen gesteld aan het comfort.
Toen de volgende morgen geïnformeerd werd wat de herrie in de
schuur ernaast te betekenen had, vertelde de boer dat hij de logés midden in de
nacht niet had willen verontrusten met de mededeling dat de Duitsers daar een
volle wagen munitie hadden binnengebracht. Tijdens het ontbijt dat
overvloediger was dan ze de laatste weken gewend waren, adviseerde de boer om
zo spoedig mogelijk verder te trekken omdat het gevaar steeds dichter bij kwam.
Met veel dankbaarheid werd afscheid genomen en met bezwaarde harten ging de
familie weer op pad naar de volgende statie.
Er werd aangedaan bij de zoon van een oude vriend die hen, samen
met zijn vrouw, met een oprechte boerengulheid ontving. Ze gaven wat ze nog
hadden, want ook de boeren konden niet veel meer missen, daar hadden de
Duitsers inmiddels wel voor gezorgd. Bij deze mensen ontmoetten ze een andere
Schijndelse familie die - evenals zij - huis en have verloren hadden. Het
allernoodzakelijkste werd door hen mee gevoerd in een gesloten bakkerswagen. De
verhouding naar elkaar was onmiddellijk die van lotgenoten die elkaar erg goed
aanvoelden. Ze beseften dat ze ook daar niet lang konden blijven omdat het
gevaar hen op de voet volgde met een steeds toenemend geweld. Besloten werd om
de stap maar te wagen en de tocht naar Den Dungen te aanvaarden. Ze togen op
weg nadat de samengeknoopte dekens met inhoud in de bakkerswagen waren
geborgen. Het was een hele onderneming, want de zieke dochter, die aan
ondervoeding en aan een huidziekte leed, was dagelijks niet meer gewend dan
twee wandelingetjes van nog geen half uur en nu stond er een tocht van zeker
anderhalf uur te wachten op een winderige herfstavond. Hoe verder zij van de
kom van de gemeente verwijderd raakten, hoe meer het
oorlogsgeweld verzwakte. In het voorbij gaan
zagen ze wel dat er kanonnen in de weilanden stonden opgesteld en ook dat er
groepen bommenwerpers duikvluchten maakten in de richting van Boxtel. Maar het
persoonlijk gevaar was voorbij en met een zucht van verlichting werd Zijweg
Dungen ingeslagen. Er werd diep adem gehaald temidden van een weldoende rust
die hen aan alle kanten omringden in het bewustzijn dat ze voorlopig in
veiligheid waren.
HET KELDERLEVEN
Vooral de laatste twee maanden van de gruwelijke oorlog leefde
de hele gemeenschap van Schijndel onder de grond. Doordat velen huis en haard hadden
moeten verlaten waren er enkele grotere concentraties van evacués en de
overigen verbleven in de eigen gemetselde kelders of hadden buiten in de tuin
een grote kuil gegraven en deze afgedekt met hout, stro en zand.
In de kelders van het Moederhuis vonden ruim 950 mensen
onderdak, in de kelders van slagerij Geerkens bijna 400 en bij St. Lidwina
bijna 700. Ook de kelders van het boterfabriek en de bierkelders bij de familie
Swinkels waren propvol, evenals de wat grotere kelders bij diverse particulieren.
Voor zover men nog in staat was om zelf het eten klaar te maken werd er wel
vereist dat men het nodige geduld wist op te brengen. Want tijdens het bereiden
van de maaltijden moesten de koks nogal eens wegens bombardementen naar de
kelder vluchten om het vege lijf te redden. Tien tot vijftien keer vluchten
tijdens de werkzaamheden kwam wel eens voor.
Toen de kerken voor de eucharistievieringen gesloten bleven,
omdat het buiten te gevaarlijk was geworden, kwamen de heren geestelijken
regelmatig de kelderbewoners bezoeken om de H. Mis te lezen, de communie uit
te reiken en om biecht te horen. Vele zweetdruppels van doorstane angsten en
veel gebeden zijn er na de oorlog in al die kelders achtergebleven.