Laten we eerst eens gaan bekijken wat het Korps Rijdende
Artillerie was:
In vroegere eeuwen steunden de oorlogvoerende legers in
hoofdzaak op de cavalerie. Dit was een onderdeel van het leger dat voorzien was
van zwaar geschut, getrokken door paarden. In de praktijk bleek dat de
cavalerie een te stug en log onderdeel was. Het was vooral moeilijk
verplaatsbaar op nat, woest en geaccidenteerd terrein. Er moest een onderdeel
komen dat vooral snel elk gebied kon bereiken.
Laten we eens zien wat kapitein]. Kooiman in zijn boek "De
Nederlandsche Strijdkracht en hare Mobilisatie" (D.N.S.) daarover vertelt:
"Het was stadhouder Prins Willem V, die den 9den Januari 1793 schreef
aan den Raad van State: "En wijl thans de manier van oorlogen is verandert, en dat meest alle mogentheeden
zig voorzien hebben van eene rijdende artillerie, zoo oordeelde ik van eene
onvermijdelijke noodzakelijkheyd, dat zulks ook bij de armee van den Staat
geschiede, en ik zoude daarom voorslaan, twee brigades rijdende artillerye op
te rigten, bestaande ieder uit twee
compagnien sterk een Capitein, een tweede Capitein, twee eerste Lieutenants,
twee onder-Lieutenants, zes Wagtmeesters off Bombardiers, een Quartiermeester,
een Gefryte Corporael, agt Corporaels, een Trompetter, tagtig canonniers, twee
timmerlieden, een smit, een wielenmaker en een solliciteur, 108 Hoofden; maakt voor eene Brigade 216 Hoofden. Bij deese Brigades zouden moeten
zijn een Adjudant, een tweede Adjudant, een Chirurgijn, een tweede Chirurgijn,
een Piqueur, een onder-Piqueur en een Paardenmeester, alle op het tract: als bij de Cavallerye, ... (etc.)"
Uit het vervolg blijkt dan, dat Prins Willem V spoedig gehoor
vindt, want reeds op 1 april 1794 waren er twee Brigades Rijdende Artillerie
uitgemonsterd.
De allereerste Staf van deze Brigades werd gevormd met als hoofd Majoor L.H.L. van Reenen. Hij werd geassisteerd door de Kapitein B.D. van Verschuer en ].H.A. von Schmidt, bevelhebbers over de 1e Brigade, en de Kapiteins A. van Hoey van Ostée en U. Huguenin, die het bevel hadden over de 2e Brigade (D.N.S. Kooiman, blz. 354).
Het eerste "optreden" vond nog datzelfde jaar plaats, en wel in een strijd tegen de Fransen in België.
In 1797 maakte de Rijdende Artillerie wonderlijk genoeg zelf
deel uit van het Franse leger, dat een landing zou maken in Ierland. Deze
veldtocht werd ter elfder ure afgelast. In september 1799 streed het korps weer
aan Franse zijde om de Russen en Engelsen uit Noord-Holland te verdrijven.
Het jaar daarop nam de Rijdende Artillerie deel aan een veldslag
tegen de Oostenrijkers (Aartshertog Karel, Slag bij Neurenberg).
Als bijzonderheid zien we bij J. Kooiman vermeld, dat van de
10.000 man er 1645 deserteerden, maar geen van hen behoorde tot de Compagnie
Rijdende Artillerie.
In 1805 diende het korps onder Napoleon en zou verscheept worden
naar Engeland. Ook dit ging niet door want er dreigde een opmars van Russen en
Oostenrijkers.
Afb.4 1793-1940 jaren van strijd, jaren van
vrede, ruiterportret van prins Willem
V.
Deze stadhouder gaf in 1793 de aanzet tot de oprichting van de twee brigades rijdende artillerie.
In 1806 werd deelgenomen aan een veldtocht in
Zweedsch Pommeren (Slag bij Friedland). Daar blijkt het korps zich bijzonder te
hebben onderscheiden. Dit was voor Keizer Napoleon een aanleiding om de
commandant van het korps, luitenant Krahmer de Bichin, te benoemen tot Ridder
van het Legioen van Eer (D.N.S., blz. 355).
Het is niet de bedoeling om in dit boek alle veldslagen en
acties die door het Korps Rijdende Artillerie verricht zijn te noemen. Men kan
zich daarover ruimschoots informeren in de achter in dit boek vermelde
bronnen.
Een feit is dat het korps zich steeds verder ging etaleren als
een superieur korps, zowel in haar veldslagen als in haar manschappen. Het werd
een elite korps.
Afb.5 Fragment uit kleurenplaat van F. Smits, Voorburg, eerder volledig afgedrukt in Armamenteria 27,
uitgave Stichting "Vrienden van het Legermuseum".
(Kleurenplaat met
verklarende tekst verkrijgbaar in het Museum Korps Rijdende Artillerie te Arnhem).
Afb.6 Kapitein H.G. Rambonnet
Kapitein H.G. Rambonnet oordeelt in zijn boek "Geschiedenis van het Korps Rijdende Artillerie"* als volgt:
"De groote meerderheid van de jongelieden, die hun intrede bij ons mooie
korps gedaan hebben, heeft bewezen aan te voelen, en met feu sacre aan te
voelen, dat het de allereerste
plicht is van ieder die in het
korps dient al zijn krachten eraan te wijden om te trachten, ook in ongunstige omstandigheden, het peil van het korps
hoog te houden en te toonen, dat het een voorbeeld is van een keurkorps."
Een echte
volzin, een kapitein waardig. Rambonnet was dan ook met hart en ziel verknocht
aan dit korps, hetgeen ten dele ook blijkt uit zijn lyrische bloemlezing die we
hier laten volgen.
"Het was een zeldzaam
fantastisch en onvergetelijk schouwspel in snellen gang de kolbakken uit den mist te zien opdoemen. Slechts
de rechtersecties waren te
onderscheiden, de andere
vervaagden in den mist. Het geheel gaf het effect van een schilderij uit den
tijd van Napoleon. Het was een staaltje van vlotheid van de stukrijders in dien gang door den mist over de
heide te rennen, waarbij geen enkel
paard kwam te vallen."
* Dit
machtige werk, rond 1930 verschenen, is niet in de handel gebracht, maar was
uitsluitend bestemd voor officieren.
Afb.7 Rust van de Gevechtstrein tijdens manouvre in Brabant