Uit de voorgeschiedenis
2.
HET BEGIN VAN SCHIJNDEL
Tijd en plaats
Over het onstaan van de
nederzetting Schijndel is niets bekend. Zoals bij alle oude dorpen in de
omgeving, gaat ook hier het begin van de nederzetting verloren in een nevel van
onzekerheden die steeds ondoorzichtiger wordt naarmate we verder teruggaan. De
eerste wat omlijnde gegevens over Schijndel dateren uit de 14e en 15e eeuw.
Vóór die tijd wordt het dorp slechts enkele keren terloops
vermeld.
In 1299 wordt
Schijndel genoemd in verband met de oprichting van een wind-graanmolen op de
Koevering 'inter hamodum de Rode et Scinle', op de grens tussen Sint-Oedenrode
en Schijndel.
In de eerste
helft van de 13e eeuw wordt het bestaan van het dorp bevestigd in een document
waarin de grenzen van o.a. Heeswijk Dinther nader worden omschreven.
Er is daarin sprake van ‘Scinlre mere’. Het is verleidelijk om
dit 'Schijndels meer' te zoeken in het Wijbossche broek, dat in die tijd nog een waterrijk gebied was. Meer waarschijnlijk is echter dat
met Scinlre mere een Schijndelse beek bedoeld is, die
bij de oude watermolen ten Steen uitmondde in de Aa. Deze beek wordt nog op het
einde van de 18e eeuw vermeld als Meer. Dit zijn dan de oudste berichten die
tot nu toe over Schijndel bekend zijn.
Van meerdere buurdorpen is intussen via bodemonderzoek bekend
geworden dat er - voor wat de middeleeuwen betreft - bewoning was vanaf het
begin van de 8e eeuw. We noemen hier o.a. Gemonde, Sint-Michielsgestel,
Sint-Oedenrode en sinds kort ook Veghel. We achten het daarom niet uitgesloten
dat ook het begin van Schijndel gezocht moet worden in een van de verspreid
liggende 'armoedige gehuchten' uit die tijd. Zekerheid hierover kan echter pas
verkregen worden als ook de bodem van Schijndel - voor zover die tenminste nog
niet vergraven is - wat van zijn verborgen geheimen zal prijsgeven.
Alle oude dorpen in onze naaste omgeving hebben zich ontwikkeld
op de hooggelegen oeverranden van het Dommel- en Aa-dal. Het dorp Schijndel
vormt hierop een uitzondering. Het is ontstaan tussen beide rivierdalen in op
de noordelijke rand van de grote heide van Sint-Oedenrode. Het Schijndelse deel
van dit heidegebied bestond uit een min of meer driehoekige zandige hoogte die
zich in noordelijke richting verloor in de vroegere Molenheide. Dit zandige
terrein waarop de oude kern van het dorp onstond lag tussen twee grote nog
woeste gebieden. Aan de oostzijde was dit het Wijbossche broek en een deel van
Elschot en aan de westzijde een wat bultige laaggelegen streek, die later
bekendheid zou krijgen als De Bodem van Elde. In plaats van een 'vermakelijke
ligging' aan een rivier - zoals dat later van veel Brabantse dorpen werd gezegd
- lag het oude centrum van Schijndel aan een weg, die volgens een voorzichtige
veronderstelling al zou kunnen dateren uit de Romeinse tijd.
Deze weg -
vroeger bekend als de Rechtestraat - liep vanaf de brug over de Aa bij
Middelrode langs de Schijndelse kerk naar de Koevering. Hij vormde een
onderdeel van een oude noord-zuid verbinding richting Maastricht. De ligging
aan zo'n handelsweg zou het gemis aan stromend water voor een groot deel
vergoed kunnen hebben.
Toch was het
dorp ruim voorzien van water. Op eigen terrein ontsprongen talloze kleine
beken die het overtollige water in de laaggelegen terreinen - afkomstig van de
heide - loosden op de Dommel of de Aa. Daaronder was slechts één beek die
duidelijk van buiten het dorp afkomstig was: de Grote Rijtloop of Meigraaf.
Deze beek vond zijn oorsprong in enige vennen op de Rooise heide, tussen de
Koevering en Jekschot. Tot aan de Koevering werd hij daar de Meitgraaf genoemd
en verderop - tot aan de grens met Schijndel - de Rijtgraaf.
In Schijndel liep deze beek met een eerbiedige bocht om de
westkant van het dorpscentrum heen, nam onderweg een aantal zijbeken op en mondde ten
slotte bij Berlicum uit in de Aa. De Aa - als grensrivier - had voor het dorp
maar weinig betekenis. Er is wel eens sprake van een
losplaats bij het gewad van Middelrode, maar die lag te ver van het dorp
verwijderd om er veel profijt van te hebben.
Het oudste
dorpscentrum
Tot de
vroegste gegevens die over het dorp bewaard gebleven zijn behoren een aantal
oude namen, die op één na betrekking hebben op de houtrijkdom van de streek.
Naast de naam van het dorp zelf – Scinle - waren dat
de namen van een vijftal hoeken, die blijkbaar al van ouds tot het
dorp behoord hebben. Ten oosten van de Rechtestraat waren dit de hoek Wijbosch
- tussen de weg naar Veghel en de Steeg - en de hoek Elschot - tussen de Steeg
en de straat naar Middelrode. Ten westen hiervan lag de hoek Borne, die door de
oude baan naar St. Michielsgestel gescheiden werd van de hoek Elde. Het
zuidelijke hooggelegen deel van het dorp vormde de vijfde hoek – Lutteleinde -
later omgedoopt tot Dorp. Op de plaats waar de hoeken Elschot, Wijbosch en
Lutteleinde bijeen kwamen, lag een open plek of 'plaetse' die met de daarbij
gelegen kerk en enkele huizen het middelpunt vormde van de nederzetting. Hier
kwamen de belangrijkste wegen uit de diverse hoeken bijeen. Er lag daar een poel
of vijver, die diende als drenkplaats voor vee, als brandkuil voor de kerk en
verder tot dagelijks gerief van de mensen die rond deze 'plaetse' of
dorpsplein woonden.
De vijf 'hoeken' van het dorp met enkele grenspalen.
1. De brug - tijdelijk een gewad - te Middelrode over de Aa
2. De watermolen van Kilsdonk
3. Veerdonks Kolk
4. De Paal achter Eerde
5. De Koeveringse molen
6. Het Hooghekken
7. De Luijseijck
De grens tussen Elde en het Lutteleind is hier recht getrokken
omdat het goed
Hermalen met de Schrijvershoef later tot het Lutteleind gerekend
werd.
Het beeld van
een typisch Brabants zanddorp wordt hier echter verstoord door de al eerder
genoemde Rechtestraat. Toen Den Bosch in de 13e eeuw
een steeds belangrijker handelscentrum werd, is langs deze straat
een nieuw dorpscentrum ontstaan in de vorm van een lintbebouwing aan
weerszijden van deze weg: de tegenwoordige Hoofdstraat. Een aantal herbergiers
hebben hier de eeuwen door goede zaken gedaan.
In een brief van de Schijndelse kerkmeesters uit 1808 staat
hierover het volgende: 'De gemeente van Schijndel bestaat in verscheide uithoeken
naar alle gewesten (windrichtingen) gelegen. In het midden van deze uithoeken
bevindt zich ene regte (rechte straat) van het zuidoost naar het noordwest -
van beide zijden bebouwd ter lengte van ongeveer 10 minuten - welke altijd voor
het middelpunt en de kom der gemeente gehouden is'. Bij dit 19e eeuwse 'altijd'
mogen dan wel enige vraagtekens geplaatst worden.
Een stukje
geschiedenis dat we bij dit alles moeten missen, ligt waarschijnlijk verborgen
in de naam van dit oude dorpsplein: 'die Cluse, Cluijsstat' of Kluis. Sommigen
willen deze naam verklaren als de woning van een kluizenaar, die hier in lang
voorbije tijden gewoond zou hebben.
Wij geloven
daar niet zo in. Er zijn andere verklaringen mogelijk voor deze oude naam van het
dorpsplein. Onder de vele betekenissen van het woord kluis zijn er enkele die
als verouderd te boek staan en daarom onze aandacht verdienen. Hiertoe behoren
betekenissen als: versterkte plaats, omheinde ruimte of
een stenen gebouw in een tijd dat zoiets in onze streek nog tot de
zeldzaamheden behoorde. Zo’n gebouw - geheel of gedeeltelijk van steen - kan
ook hier in de buurt van de kerk gestaan hebben - niet als de woning van een
gefantaseerde kluizenaar - maar als het stamhuis van de al van ouds bekende
familie 'Van Schijndel'. Dit zou dan geheel passen in de al eerder geuite
veronderstelling dat een van de eerste Heren van Schijndel bij zijn goed een
kerkje heeft laten bouwen, zoals dit in meerdere Brabantse dorpen gebeurd is.
De wat merkwaardige naam van het oude Schijndelse dorpsplein zou dan een
herinnering hieraan bevatten.
Het centrum van het dorp rond 1800. De Kluis behoorde tot de
hoek Elschot.
De kluis
De oudste ons bekende vermelding van de Kluis dateert uit 1431.
In de Bossche protocollen van dat jaar is sprake van een akker te Schijnle bij
de kerk en bij 'de gemeynt die Cluijsstat'. Uit dit bericht blijkt dat de Kluis
gemeenschappelijke grond was, ten dienste van de mensen die rond dit plein
woonden. In 1482 wordt deze akker weer genoemd als bouwland 'aen die Cluijse'.
Een eeuw later - in 1582 en 1584 - is er sprake van bouwland 'aen die cleijn
Cluijse'. Latere berichten waarin de Kluis genoemd wordt geven soms wat meer
bijzonderheden. Zo lag in de kleine Kluis een poel of vijver - de Kluiskuil
genoemd. In 1782 moesten de omheining en de trap van deze Kluiskuil vernieuwd
worden. Deze trap bestond uit 13 treden en was van onder in het water voorzien
van een dorpel. Hij was vijf voet en 10 duim breed, in onze maat plm. 1,75
meter. De aannemer van dit werk moest bij de aanleg rekening houden met het
recht, dat de kerk al van ouds bezat op deze Kluiskuil 'om desnoods te dienen
als brandkuil'. Later blijkt dat midden in de Kluiskuil een put gegraven was om
altijd water bij de hand te hebben. In 1790 moest de schutkooi vernieuwd
worden. De aannemer moest de nieuwe kooi plaatsen onder de lindeboom 'ter
plaatse genoemd de Kluis'. In 1801 wordt de Kluis vernoemd als een plakje grond
beplant met 26 lindebomen. In 1853 is sprake van een brandkuil - de Kluiskuil
genaamd - groot een roede en 6 ellen, omgeven door enige beuken, die eigendom
waren van de kerk.
In 1904 werd de Kluiskuil op verzoek van de gemeente door de
kerkmeesters aan de gemeente afgestaan. Het jaar daarop werd de Kluiskuil
gedempt, waardoor een klein pleintje ontstond dat met sierbomen werd beplant.
De put in het midden van de Kluiskuil werd als brandput hoger opgetrokken en
met een hardsteen gesloten. Daarna heeft ook de Kluis als een overblijfsel uit
een ver verleden het loodje moeten leggen. In onze tijd herinnert alleen nog
een straatnaam aan deze oude Kluis, eens het hart van een nog prille
nederzetting.
De kerk
Ook met de kerk van Schijndel zitten we volop in de
moeilijkheden. Een eerste vraag is al: waar stond deze kerk. L. Schutjes
verhaalt in zijn Geschiedenis van het Bisdom 's-Hertogenbosch dat men de standplaats
van de eerste kerk van Schijndel niet kent. Deze kerk zou volgens hem afgebrand
zijn op 17 juli 1347. Men zou haar daarna weer opgebouwd hebben aan de Heikant.
Deze kerk op de Heikant werd op haar beurt in 1512 door de Geldersen 'aan kolen
gelegd'. Omdat de uitgeplunderde dorpelingen niet in staat waren om uit
eigen middelen de kerk te herbouwen, verleende de paus - op verzoek van de
latere kardinaal W. van Enckevoirt, de eigenlijke pastoor van het dorp - een
aflaat aan alle gelovigen die een bijdrage zouden leveren voor de opbouw van
de kerk. Zij werd toen volgens het verhaal verplaatst naar de z.g. Kluis.
Verder bestaat er een 17e eeuwse kaart van Middelrode, waarop in Schijndel twee
grote kerken staan aangegeven: de oude kerk op de Heikant en de nieuwe kerk bij
de Kluis.
Deel van een
oude kaart uit het archief van Berlicum,
waarop twee
kerken staan aangegeven.
We zouden
geen moment durven twijfelen aan deze ogenschijnlijk zo duidelijke
aanwijzingen, als er niet een Bossche schepenacte bestond van 4 maart 1473,
toen volgens de bovenstaande gegevens de kerk nog op de Heikant behoorde te
staan. Deze acte handelt over de verkoop van een stuk grond 'bij de Kluis,
naast de kerk van Schijndel', de plaats dus waar nu de kerk nog steeds staat en vermoedelijk ook wel altIJd
gestaan zal hebben.
Bovendien moet de nu nog bestaande toren van deze kerk, gezien zijn
stoere vroeg-gotische vorm, dateren uit de 15e eeuw, de tijd waarin overal in
het toen nog betrekkelijk welvarende Brabant nieuwe kerken en torens werden
gebouwd. De kerk op de Heikant - zo die al bestaan heeft - kan misschien een
tijdelijke noodkerk geweest ziJn.
De Schijndelse
parochiekerk na 1530, toen na de brand van 1512
M.H. Balweker van
Heeswijk het koor van de kerk voltooid had.
Plattegrond van de
parochiekerk voor 1830 – H. Verhees
1. toren – 2.
middenschip – 3. hoog- of priesterkoor
4. sacristie, in de
hervormde tijd consistorie-kamer – 5. zijkoren
St.
Servatius, patroon van kerk en dorp
De heilige Servatius
leefde in de nadagen van het Romeinse rijk. Hij was bisschop van Tongeren, de
hoofdplaats van de provincie Tongeren. Tegen het einde van zijn leven heeft
hij - omdat het in Tongeren niet meer veilig was - zijn bisschopszetel
verplaatst naar het blijkbaar wat rustiger gelegen Maastricht. Hij stierf daar
in het jaar 384 en werd - volgend de gewoonte van die tijd - begraven buiten
het toenmalige stadje, langs de daar aanwezige Romeinse weg. Tegen het einde
van de zesde eeuw werd door bisschop Monulphus boven zijn graf de St.
Servaaskerk gebouwd. Maastricht bleef bisschopsstad tot omtrent het jaar 709
toen St. Hubertus - de opvolger van de in onze streken bekende St. Lambertus -
zijn zetel verplaatste naar Luik. Sindsdien spreekt men van het bisdom Luik.
Aan de St. Servaaskerk was al van ouds een kapittel verbonden. Zo'n kapittel
bestond uit een aantal geestelijken die als bestudeerde mensen tot de gegoede
stand behoorden. Als kapittelheer of kanunnik genoten zij een - naar de maatstaven
van die tijd - behoorlijk inkomen. Aan het hoofd van zo'n kapittel stond een
Deken of Proost. Hij had tot taak erop toe te zien dat de kanunniken hun
verplichtingen naar behoren vervulden of minstens door andere priesters lieten
vervullen. Hiertoe behoorde naast de zielzorg en het toedienen van de
sacramenten ook de verzorging van de dagelijkse godsdienstoefeningen en het
onderwijs. Vooral de proosten of dekens van zulke kapittels waren dikwijls
bekwame mensen die naast hun dekenschap ook elders belangrijke posten bekleedden.
Men kan zich
afvragen wat dit alles in het toen nog ver weg gelegen Maastricht te maken
heeft gehad met een primitief kerkje in het afgelegen Schijndel - waarvan we
later horen - dat het St. Servatius als patroonheilige vereerde. Op zo'n vraag
is echter - bij gebrek aan de nodige gegevens - geen afdoend antwoord te
geven. Merkwaardig is wel dat in onze onmiddellijke omgeving vier dorpen liggen
die al van ouds St. Servatius tot kerkpatroon hebben: Dinther, Schijndel, Erp
en Lieshout. Men vermoedt - en voor Lieshout is dat zeker - dat de St.
Servaaskerk in deze streek eigendommen bezat. Daardoor zou de verering van St.
Servatius ook hier bekend geworden zijn. De kerk van Dinther wordt - ook in
Limburgse documenten - wel eens vernoemd als de moederkerk van Schijndel. De
dochterkerk zou dan al heel vroeg - in ieder geval vóór 1331, toen zij een
zelfstandige parochie werd - de patroon van de Dintherse kerk hebben
overgenomen. Eeuwen later - in 1884 - zien we nog hetzelfde gebeuren met de
kerk van het Wijbosch, die ook naar haar moederkerk - de Schijndelse St.
Servaas - genoemd is.
Het oudste
ons bekende bericht waaruit blijkt dat er al een oudere band bestond tussen de
kerken van Dinther en Schijndel en het kapittel van St. Servaas te Maastricht,
dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. Rond 1440 wordt een zekere Willem
van Gavere vermeld als proost van het kapittel van St. Servaas. Daarnaast was
hij o.a. ook deken van het kapittel van St. Jan in Den Bosch. Hij had al enige
tijd een hooglopende ruzie met beide kapittels over zijn rechten op de kerken
van Dinther en Schijndel. De hertog van Brabant - Philips de Goede - had getracht deze ruzie bij te leggen, maar paus
Eugenius IV (1431-1447) moest er ten slotte aan te pas komen om de zaak definitief
te regelen. In 1441 besliste deze dat de rechten van de proost op de kerk van
Dinther voortaan zouden toebehoren aan het kapittel van Den Bosch, terwijl dit
kapittel zijn rechten op de kerk van Schijndel moest afstaan aan genoemde
proost. Wat de uiteindelijke oorzaak van deze ruil geweest mag zijn is ons
niet bekend. Voor Schijndel zou dit echter in de toekomst belangrijke gevolgen
hebben. Dat ook het dorp St. Servaas als beschermheilige vereerde, blijkt uit
het zegel waarmee het dorpsbestuur in vroeger tijd belangrijke documenten
zegelde. Er zijn slechts een paar beschadigde zegels uit het begin van de 15e
eeuw bewaard gebleven. De afbeelding daarop stelt St. Servatius voor met staf
en sleutel. Aan zijn rechterhand staat iets wat op een boompje lijkt en aan
zijn linkerhand het wapen van het hertogdom Brabant. Het beschadigde
randschrift is niet meer te ontcijferen. In 1663 heeft de gemeente een nieuw
stempel laten maken. Hierop staat een wat gewijzigde afbeelding van St.
Servatius, omgeven door een drietal wapenschilden en het jaartal 1663. Het
randschrift luidt: S. Servatius patro (nus) in Schijndel, St. Servatius beschermheilige
van Schijndel. Dit wapen is tot aan de Franse tijd in gebruik gebleven.
Sint Servatius
Sint Servatius, bisschop van Tongeren en Maastricht in de 4e
eeuw na Chr., geldt als een van de belangrijkste geloofsverkondigers in het
Belgische- en Nederlandse Limburg en omgeving. Volgens de legende die in de
10e en 11e eeuw werd opgetekend, was Servatius een bloedverwant van Christus en
werd hij op wonderbare wijze vanuit zijn geboortestreek Armenië geroepen om
bisschop van Tongeren te worden. Een engel wees hem de weg op de verre tocht en
presenteeerde hem in de O.L. Vrouwekerk te Tongeren als de opvolger van de
daar reeds zeven jaar tevoren overleden bisschop Valentinus. Nadat hij daar
enige tijd zijn ambt had uitgeoefend, zou Servatius tijdens een bezoek aan Rome
in een visioen vernomen hebben van St. Pieter dat hij zijn bisschopszetel
vanuit het ongelovige en ten ondergang gedoemde Tongeren moest verplaatsen naar
Maastricht, waar hijzelf kort daarna zou overlijden. Teruggekeerd in het
Maasgebied vertrok Servatius spoedig - met meeeneming van de voornaamste
relieken - naar Maastricht waar hij kort daarna overleed aan een koorts. Als
overlijdensdatum wordt algemeen 13 mei 384 aangenomen. Van oudsher wordt op 13
mei Servaasdag gevierd.
Naar A.M. Koldewei in: Woordspelingen en spreekwoorden,
verbonden met de verering St. Servatius en Servaas als
ijsheilige.