De eerste windmolen, welke volledig op Schijndels grondgebied
heeft gestaan, stond in de Molenheide en was gebouwd als een houten
standerdmolen. De Schijndelse tiendenkaart uit het jaar 1757, welke thans nog
op het gemeentehuis bewaard wordt, situeert de molen aan de Molendijk. Een
Bossche schepenakte d.d 3 oktober 1415 (Den Bosch R.1189 fo1.206), spreekt van
"de windmolen tussen Berlikum en Scijnle". Eenzelfde akte van het
jaar 1384 noemt hoeve "Int Lyesscot" bij de windmolen te Scijnle.
Aangaande het jaar van stichting van de Schijndelse windmolen is
het volgende bekend. Tussen de perkamenten stukken van het gemeentearchief
bevond zich, vóór de brand van het gemeentehuis, een notitie gesteld op gewoon
papier, welke luidde: Memorie "Den uytgeef brieff van den Molen van
Schijndel is van den jaere 1346 van Hertog Jan (III) van Brabant Ende van Hertog
Philips van den 22en July 1463." De notitie is in eind 17e-eeuws
handschrift opgesteld. De Schijndelse molen zou derhalve, blijkens deze
memorie, zijn gesticht in 1346. Beter zou het zijn geweest, indien de steller
van deze memorie er bij had geschreven, waar hij zijn wetenschap vandaan had
gehaald.
Op vrijdag na Passiezondag van het jaar 1348 beloven de heer
Leunis van Erpe, pastoor van Oss, Egidius van Ghele en Henric van Houtum, een
cijns van 116 "pont" aan heer Jan van Wijfliet, ridder, heer van
Blaersfelt.
Als onderpand voor nakoming van die belofte werd door hen
gesteld, de Schijndelse windmolen met de olieslag en het dwangrecht. Men mag
aannemen, dat de belovers toenmaals eigenaren waren van de hier bedoelde
molen.
Op maandag, na zondag Reminiscere anno 1369, verkopen Aert
Gielisz. van Ghele en Yewan van Vanderic, als man van Oda Gielis van Ghele, aan
Hendrik Blys van Zeelst, een pacht van 3 mud rogge, uit de helft van de
windmolen te Schijndel en uit de helft van de watermolen ten Steen in Berlicum
(Middelrode) (Den Bosch R.1202, F. 47). Interessant kan het zijn, hier tevens
te vermelden, dat diverse malen gebleken is, dat ook in latere jaren beide
molens tegelijk verkocht of verhuurd werden aan een en dezelfde persoon.
Gedurende de 15e eeuw waren deze molen en de watermolen ten
Steen te Berlicum-Middelrode, gelegen op de Aa, in eigendom van vier families,
waarvan familie Van Beke de belangrijkste was. Vast staat dus, dat de
Schijndelse windmolen in ieder geval in 1348 reeds bestond. Deze feiten blijken
uit een akte van uitwinning (= executoriale verkoop) d.d. 9 mei 1460, die aanwezig is op het
rijksarchief (deze akte staat in het schepenregister R.1801, fo1.12 van
's-Hertogenbosch). Krachtens deze akte van uitwinning werd Arnold Stamelaert in
1460 eigenaar van de beide molens, door middel van inbeslagneming, hetwelk door
hertog Philips de Goede in 1463 werd bevestigd.
In 1490 nog, toen beide molens eigendom waren van het Groot
Gasthuis in Den Bosch, verkregen door schenking van Arnold Stamelaert in 1465,
werden zij tegelijk en aan één en dezelfde persoon, voor de tijd van zes jaar
verpacht (Den Bosch R.1259, F.214). (1)
Zo werden de windmolen van Schijndel en de watermolen ten Steen
in 1488 aan Jan Smolders van Uden verpacht en in 1496 aan Lambertus van Gerwen.
Dit tegen betaling van diverse cijnzen.
De molen is een aantal malen op dezelfde plaats herbouwd.
In de nacht van 3 op 4 maart 1716 werd de molen door een zware
storm vernield en in 1808 werd hij door bliksem getroffen.
"De Schijndelse windmolen bleef in de Molenheide staan tot
het jaar 1812, toen hij werd verplaatst naar de plaats waar thans nog steeds de
ronde stenen bergkorenmolen aan de Hoofdstraat staat." (2)
De Rotterdamse Courant 1811, no.64, dinsdag 4 juni meldt
evenwel:
"De molenmaker A. Hombergen te Udenhout wonende, is bezig
om de koornmolen van Schyndel, de grootste uit dit departement, in deszelfs
geheel, omtrent een half uur verre, te vervoeren, waartoe hy reekent veertien
dagen noodig te zullen hebben; vorderende yder dag tweehonderd stappen. Het zonderlinge,
zoo wel als de eenvoudige bewerking, wordt door velen bewonderd." (3)
Het lijkt er dus op, in tegenstelling tot de andere bron, dat de
molen reeds in 1811 verplaatst is, en niet pas in
1812; gezien de afstand van de verplaatsing naar
zijn nieuwe plaats wordt hier in elk geval ook de molen op de Molenheide
bedoeld.
Dat er reeds op 12 september 1808 gedacht werd aan verplaatsing
van de windmolen, blijkt uit de volgende bepaling voorkomende in het
huurkontrakt, opgemaakt op laatstgenoemde datum, ten overstaan van schepenen
van Schijndel: "Ingeval de verhuurders mogte goedvinden binnen voors.
huurjaren voors. molen te verplaatzen, en nader bij deesen dorpe te stellen, zal den huurder zich zulks moeten laten welgevallen …… "
Dat er in het jaar 1823 nog steeds een houten standerdmolen was
welke naar de Hoofdstraat was overgebracht, wordt duidelijk uit het huur
kontrakt d.d. 24 juni 1832, opgemaakt door notaris J. van Beverwijk. Artikel
10 van dit kontrakt bepaalt, dat de verhuurders o.a. te hunnen laste moeten
houden "de kast van de molen, dat de zon beschijnd en de regen
bevocgtigd...".
Tijdens de zware storm van 20 november 1836 bezweek deze
verplaatste houten standerdmolen. Op dezelfde plaats werd in 1837 een nieuwe
stenen bergkorenmolen gebouwd, thans nog steeds op deze plaats gesitueerd, aan
de Hoofdstraat nummer 40.