5. Technische gegevens van korenmolen “De Pegstukken”
De molen is een ronde stenen bovenkruier met molenberg, waarvan
een inrijpoort ten behoeve van opslagruimte gedeeltelijk is afgegraven. Het is
een bovenkruier, aangezien alleen de kap van de molen op de wind gezet behoeft
te worden en niet zoals bijvoorbeeld bij een standerdmolen nagenoeg het hele
molenlichaam. Het is tevens een buitenkruier, doordat de kap vanaf de molenberg
bediend kan worden en niet van binnenuit. De kap is van hout vervaardigd en
beslagen met dakleer.
De huidige roeden zijn van ijzer en gemaakt door de firma Derckx
te Beegden en dragen de nummers 36 en 37. De roeden hebben elk een lengte van
25,25 meter, waarbij opgemerkt wordt dat de binnenroede iets langer is dan de
buitenroede. Beide roeden zijn sinds de restauratie van 1970 weer voorzien van
het Oud-Hollands wieksysteem. Dit in afwijking van het tijdens de restauratie
na de oorlog aangebrachte stroomlijnwieksysteem, zonder remkleppen, volgens van
Bussel.
Dit systeem werd begin jaren dertig ontwikkeld door Chris van
Bussel en werd met name in Brabant op vele molens toegepast. Door het ronde
neusprofiel met brede achterzijde had dit een zeer gunstige invloed op het
aanloopvermogen, respectievelijk de trekkracht van de molen en kon de molen met
het minste zuchtje wind draaien. Door het ontbreken van de remkleppen echter,
was het bij het stilzetten van de molen wel oppassen, omdat wanneer de vaart
eruit was de roeden onmiddellijk weer fel reageerden op de wind.
Overige nadelen waren overigens dat het plaatwerk weleens los
kwam te zitten en dat men niet bij de uiteinden van de hekstokken kon komen,
deze waren immers met dit systeem geheel omkleed en afgeschermd, maar niet
beschermd tegen de invloeden van vocht.
De molen heeft vier zolders (exklusief de begane grond), te weten:
kapzolder, luizolder, steenzolder en meelzolder.
De bovenas waaromheen het bovenwiel is bevestigd heeft een
lengte van 4,74 meter en is van gietijzer gemaakt, fabrikaat L.I. Enthoven
& Co. (het nummer en jaartal zijn afgedekt door de vulstukken en derhalve
niet af te lezen). De asgaten, waar de roeden in gestoken zijn, hebben de
afmeting 40 bij 50 centimeter, terwijl de huislengte van de as 90 cm bedraagt.
Op alle vier de roeden zijn kunststof WK-7 4 zeilen aangebracht.
Het kruiwerk heeft een oorspronkelijke vorm, bestaande uit lange
spruit (die voor 1970 nog gemaakt was van een stuk ijzeren roede) en korte
spruit, lange en korte schoren, achterkeuvelens, staartbalk (voor 1970 een
ijzeren roede) en een kruibok. Deze vorm is ongewijzigd gebleven sinds de bouw
van de molen, waarbij elf kruipalen om de molen zijn aangebracht om de molen
op de wind te kunnen zetten. De molen heeft een Vlaamse- of blokvang en is
uitgerust met een vangtrommel.
De kap ligt sinds de restauratie van 1970 op een Engels kruiwerk,
voorheen echter op een (ijzeren) rollenkruiwerk.
Voorts zijn in de molen een sleepluiwerk, een koppel 17-der
kunststenen en een koppel 14-der kunststenen aanwezig. Het eerste koppel op de
steenzolder wordt aangedreven door de windkracht. Het tweede koppel ligt op de
begane grond en wordt aangedreven door een motor. Naast dit laatste koppel, dat
voorheen ook op de steenzolder lag, bevinden zich op de begane grond ook een
mengketel en een elevator.
De molen heeft geen stichtingssteen en ook historische inkervingen
ontbreken. De enige aanwezige inkerving staat op de
ijzerbalk en is 19 AV 84, hetgeen aangeeft dat de ijzerbalk in
1984 door molenmaker A. Verheij uit Rijnsaterwoude vervaardigd is. Het
bovenwiel bevat 65 kammen, terwijl het bovenrondsel 35 staven heeft, waarbij
de steek 12,2 centimeter bedraagt.
Het spoorwiel heeft 67 kammen en de steenschijf 23 staven,
waarbij de steek 10,3 centimeter bedraagt. De overbrengingsverhouding bedraagt
1 op 5,4 voor het windkoppel, waarbij een rondgang van de wieken voor 5,4
rondgangen van de loper zorgt.
Het einde van het maalproces werd voorheen gevormd door een van de drie op de steenzolder aanwezige koppels stenen, waarvan er een door een elektromotor werd aangedreven. Na verplaatsing van het machinale koppel stenen in 1984 naar de begane grond in de molen, is ook het elektrische aandrijfwerk, dat hing aan de vloer van de steenzolder, verwijderd. Ook is in 1984 de aanwezige buil, voor het zeven van tarwemeel in gries, zemelen en bloem, verkocht.
Gezien de in het vorenstaande gebruikte terminologie, wil ik nog
even kort stilstaan bij het gebruik van de molen, opdat alle genoemde facetten
voor eenieder duidelijk zijn, waarbij ik voor de volledigheid ook wil verwijzen
naar de literatuurlijst.
Alvorens met de molen te kunnen malen, danwel draaien, moet deze
op de wind gezet worden. De molen is hiertoe uitgerust met een constructie,
bestaande uit een staartbalk en met de kap verbonden balken. Deze constructie
heeft een tweeledige funktie. Enerzijds ter verdeling van het gewicht van de
kap bij het kruien, anderzijds om tegengewicht te bieden aan de as(kop) met de
roeden.
De Pegstukken is voorzien van een zogenaamd Engels kruiwerk. De
kap rolt hierbij, tijdens het op de wind zetten, over een groot aantal ijzeren
rollen, die om op hun plaats te blijven met flenzen om een op de boven- en
onderzijde aangebrachte rails grijpen. Het daadwerkelijke op de wind kruien
gebeurt door middel van het draaien aan de kruibok, op de molenberg. Door het
verleggen van de kruiketting kan men zo van kruipaal tot kruipaal de molen
verder zetten. Voordat gedraaid kan worden zijn eerst eventuele belemmeringen
verholpen en zijn de beveiligingen uit hun werk gesteld, zoals de kettingen
aan de roede, de pal in het bovenwiel en andere blokkeringen.
Het gevlucht, oftewel het wiekenkruis, bestaat uit een tweetal
roeden, in totaal vier enden, die in de askop van de as zijn gestoken. Deze as
draait aan de voorzijde van de kap op de halssteen en aan de achterzijde
lagert deze in de pensteen.
De kap heeft een windpeluw (waarop een halssteen), een penbalk,
twee voeghouten en een lange en korte spruit als belangrijkste
verbindingsbalken.
De roeden zijn voorzien van een houten hekwerk en van houten wind- en stormborden (die gemakkelijk uitgenomen kunnen worden). Na bepaling van de windsterkte kunnen de zeilen voorgelegd worden.
Het gaande werk zorgt ervoor dat de windkracht uiteindelijk
wordt overgebracht op de loper, de draaiende steen, waarbij voor een minimale
snelheid een bepaalde overbrengingsverhouding tot stand is gebracht tussen de
diverse overbrengingen die zitten tussen de kapzolder en de steenzolder. In de
kapzolder drijft het bovenwiel een rondsel aan dat op de koningsspil bevestigd
is. Deze koningsspil loopt in het midden van de molen vanuit de kapzolder door
tot aan de steenzolder, alwaar deze in een lager in de steenbalk draait.
In de kap wordt deze koningsspil op zijn plaats gehouden - het
midden van de molen - door de ijzerbalk. Onderaan de koningsspil zit het
spoorwiel bevestigd dat de steenschijf aandrijft. Deze steenschijf zit om het
staakijzer dat met zijn spil in de rijn van de loper grijpt, waardoor deze kan
draaien. Wanneer de molen draait kan ook op windkracht een zak omhoog worden
gehaald, door het op de luitafel, die ter hoogte van de luizolder om de
koningsspil zit, laten zakken van een wiel.
Een koppel stenen bestaat uit een loper en een ligger. Zoals de
naam al doet veronderstellen draait de loper over de ligger heen. De twee
stenen zijn van hetzelfde scherpsel voorzien, waarbij de scherpsels elkaar
snijden, immers, het scherpsel zit op de onderkant van de loper en op de
bovenkant van de ligger.
Het graan valt vanuit de kaar via het schoentje in het kropgat.
Op het eerste stuk van de steen wordt het graan verdeeld, op het middelste stuk
gebroken, om uiteindelijk op het einde van de steen pas daadwerkelijk gemalen
te worden. Uiteindelijk wordt het via de meelring, om de ligger heen, door op
de loper aangebrachte aanjagers de meelpijp ingeschoven en belandt het meel in
de meelbak op de meelzolder.
Een regulateur zorgt er mede voor dat wanneer de molen een bepaald toerental bereikt, de stenen dichter op elkaar komen. Dit is noodzakelijk, want hoe harder de molen draait, hoe meer graan er tussen de stenen komt, terwijl de grofheid van het meel constant moet blijven. Voor zover dit bepaalde toerental niet wordt gehaald, kan dit effect ook met de hand via een hefboomconstructie, de zogenaamde licht, worden bereikt.
Wanneer men de molen wil stoppen, dan dient deze met de vang
stilgezet te worden. Hiertoe is om het bovenwiel een remconstructie gemaakt,
die vanaf de molenberg te bedienen is. Deze bestaat uit een vijftal
(wilgehouten) blokken, die met elkaar verbonden zijn middels maanijzers, zodat
het geheel kan scharnieren. Het ene uiteinde zit vast op een van de voeghouten
in de kap, terwijl het andere uiteinde middels een sabelijzer in de vangbalk
zit. De molen kan pas draaien wanneer de vangbalk is gelicht; de balk komt
omhoog en duwt de blokken in één richting als het ware een voor een van het
bovenwiel af, waardoor dit bovenwiel helemaal vrijkomt. De vangbalk hangt tijdens
het draaien in een haak en wordt hier uitgelicht, wanneer de molen wordt
stilgezet. Het omgekeerde proces speelt zich dan af.
De vangtromrnel zorgt ervoor dat het optrekken van de vang niet
zo zwaar is. Een lendestut en rijklamp zorgen ervoor dat de vangstukken tijdens
het draaien met de molen niet kunnen aanlopen, hetgeen warmlopen zou kunnen
veroorzaken.
Voorts kan men nog een pal tussen de kammen van het bovenwiel zetten om het teruguitdraaien te voorkomen, immers, de vangstukken worden dan opgetild door het bovenwiel. Het terugdraaien kan ontstaan wanneer de wind vanaf de achterzijde tegen de wieken komt.
Bovenstaande beschrijving is gebaseerd op de werkelijkheid zoals
deze in "De Pegstukken" waarneembaar is. In ogenschouw dient te
worden genomen dat vele zaken van molen tot molen en van streek tot streek
verschillen, waarbij diverse uitvoeringen op dezelfde typen molens mogelijk
zijn, alsook de benamingen ervoor.
Ter illustratie en verduidelijking toont bijgaande schematische
afbeelding de belangrijkste onderdelen van korenmolen De Pegstukken.
1 roede 15
steenbalk
2 voorzoom 16
steenschijf
3 hekwerk 17
staakijzer
4 askop (doorlopend in bovenas) 18
maalstoel
5 lange spruit 19
loper
6 korte spruit 20
ligger
7 lange schoor 21
"licht" -constructie
8 korte schoor 22
regulateur
9 windpeluw 23
meelpijp
10 bovenwiel (waaromheen de vang) 24 kapzolder
11 rondsel 25
luizolder
12 koningsspil 26
steenzolder
13 sleepluiwerk 27
meelzolder
14 spoorwiel
(Niet afgebeeld: staartbalk met kruibok, achterzijde molen.)